niderlandzko » niemiecki

uit1 [œyt] PRZYSŁ.

zwroty:

ik ben er uit! (weet hoe het moet)
er uit stappen przen.

uit2 [œyt] PRZYM. przyd.

1. uit (elders):

uit
de bal is uit SPORT
(een wedstrijd) uit spelen SPORT

3. uit (niet brandend):

uit
aus

4. uit (bedacht op, zoekend naar):

5. uit (verschenen, gepubliceerd):

het boek is uit

uit3 [œyt] PRZYIM.

2. uit (verwijderd van):

uit
aus
uit elkaar gaan
uit elkaar gaan
2 km uit het strand

3. uit (te buiten, te boven gaand):

uit
aus
uit de mode
uit de tijd
uit de tijd

6. uit (vanwege):

uit
aus (… heraus)

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski