niderlandzko » niemiecki

mij1 [mɛi] ZAIM. os. zaim.

mij
mir C.
mij
mich B.
moet u mij hebben?
suchen Sie mich?

mij2 [mɛi] ZAIM. zwr. zaim.

Mij.

Mij.
Ges.

Zobacz też maatschappij

maat·schap·pij <maatschappij|en> [matsxɑpɛi] RZ. r.ż.

kruid·je-roer-mij-niet <kruidjes-roer-mij-niet> [krœycərurmənit] RZ. r.n. ook przen.

ver·geet-mij-niet <vergeet-mij-niet|en> [vərɣetmɛɪnit] RZ. r.ż.

ver·geet-mij-niet·je <vergeet-mij-nietje|s> [vərɣetmɛɪnicə] RZ. r.n.

Przykładowe zdania ze słowem mij

volgens mij
meiner Meinung nach
namens mij
in meinem Namen
mij wordt gevraagd of …
ich werde gefragt, ob …
het schijnt mij dat …
mir scheint, dass …
het verlangen bekroop mij …
ich bekam Lust, …
moet u mij hebben?
suchen Sie mich?
wat deert mij dat?
was kümmert mich das?
de schrik verlamde mij
der Schreck lähmte mich
gelieve mij te volgen
wollen Sie mir bitte folgen
het laat mij koud (maakt me niets uit)
es ist mir egal
het is mij gelukt
es ist mir gelungen
dat bevalt mij niets
das gefällt mir gar nicht
mij dunkt, dat …
mir scheint, dass …
die gedachte obsedeert mij
der Gedanke lässt mich nicht los
dat maakte mij sprakeloos
das verschlug mir die Sprache
dat doet mij goed (positief effect)
das tut mir gut
het doet mij genoegen
das freut mich

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne