Tłumaczenia dla hasła „capaciteit“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

ca·pa·ci·teit <capaciteit|en> [kapasitɛit] RZ. r.ż.

1. capaciteit:

capaciteit (vermogen)

Kapazität r.ż.

capaciteit (inhoud vooral)

Fassungsvermögen r.n.

capaciteit (arbeidsvermogen, kracht vooral)

Leistungsfähigkeit r.ż.

2. capaciteit (bekwaamheid):

capaciteit

Kapazität r.ż.

capaciteit

Fähigkeit r.ż.

de capaciteiten voor iets hebben

die Fähigkeit besitzen, etw zu tun

Przykładowe zdania ze słowem capaciteit

de maximale capaciteit

die Höchstleistung