niderlandzko » niemiecki

her·ver·ka·ve·len <herverkavelde, h. herverkaveld> [hɛrvərkavələ(n)] CZ. cz. przech.

her·vin·den <hervond, h. hervonden> [hɛrvɪndə(n)] CZ. cz. przech.

her·vor·men <hervormde, h. hervormd> [hɛrvɔrmə(n)] CZ. cz. przech.

2. hervormen (tot een betere staat brengen):

her·vormd [hɛrvɔrmt] PRZYM. rel.

her·vor·mer <hervormer|s> [hɛrvɔrmər] RZ. r.m.

her·vor·ming <hervorming|en> [hɛrvɔrmɪŋ] RZ. r.ż. (het hervormen; de reorganisatie)

her·vat·ten <hervatte, h. hervat> [hɛrvɑtə(n)] CZ. cz. przech.

2. hervatten (het spreken voortzetten):

her·ver·ka·ve·ling <herverkaveling|en> [hɛrvərkavəlɪŋ] RZ. r.ż.

ver·zen·den <verzond, h. verzonden> [vərzɛndə(n)] CZ. cz. przech.

door·zen·den <zond door, h. doorgezonden> [dorzɛndə(n)] CZ. cz. przech.

te·rug·zen·den <zond terug, h. teruggezonden> [tərʏxsɛndə(n)] CZ. cz. przech.

2. terugzenden (weer zenden naar de plaats van herkomst):

3. terugzenden (terugsturen):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski