Tłumaczenia dla hasła „kleinschlag“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

klein·scha·lig <kleinschalige, kleinschaliger, kleinschaligst> [klɛinsxaləx] PRZYM.

het kleinschalige bedrijf

der Kleinbetrieb

kleinschalig produceren

in kleinem Maßstab [o. Umfang] produzieren

klein·zie·lig <kleinzielige, kleinzieliger, kleinzieligst> [klɛinziləx] PRZYM.

kleinzielig

kleinlich

kleinzielig (bekrompen)

borniert

kleinzielig (bekrompen)

engstirnig

klein·doch·ter <kleindochter|s> [klɛindɔxtər] RZ. r.ż.

kleindochter

Enkelin r.ż.

kleindochter

Enkeltochter r.ż.

klein·geld [klɛiŋɣɛlt] RZ. r.n. geen l.mn.

kleingeld

Kleingeld r.n.

klein·ze·rig <kleinzerige, kleinzeriger, kleinzerigst> [klɛinzerəx] PRZYM. (angstig voor pijn)

kleinzerig

wehleidig

kleinzerig

empfindlich

kleinzerig

zimperlich

klein·har·tig [klɛinhɑrtəx] PRZYM.

kleinhartig

kleinmütig

kleinhartig

ängstlich

klei·nig·heid <kleinig|heden> [klɛinəxhɛit] RZ. r.ż.

kleinigheid

Kleinigkeit r.ż.