Tłumaczenia dla hasła „parkeer“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

par·ket <parket|ten> [pɑrkɛt] RZ. r.n.

1. parket (bureau van de vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie):

parket

Büro r.n. der Staatsanwaltschaft

2. parket (het Openbaar Ministerie):

parket

Staatsanwaltschaft r.ż.

3. parket (zitplaats in schouwburg en bioscoop):

parket

Parkett r.n.

4. parket (parketvloer):

parket

Parkett r.n.

in een lastig parket zitten

sich in einer misslichen Lage befinden

iem in een moeilijk parket brengen

jdn hineinreiten

par·kiet <parkiet|en> [pɑrkit] RZ. r.m.

parkiet

Sittich r.m.

parkiet

Wellensittich r.m.

part·ner <partner|s> [pɑrtnər] RZ. r.m.

partner

Partner r.m.

de sociale partners

die Sozialpartner l.mn.

ver·keer [vərker] RZ. r.n. geen l.mn.

verkeer

Verkehr r.m.

doorgaand verkeer

Durchgangsverkehr r.m.

druk verkeer

rege(r) Verkehr r.m.

een heer in het verkeer

ein Kavalier am Steuer

het verkeer omleiden

den Verkehr umleiten

plaatselijk verkeer

Ortsverkehr r.m.

langzaam rijdend en stilstaand verkeer

zähflüssige(r) Verkehr r.m.

seksueel verkeer

Sexualverkehr r.m.

seksueel verkeer

sexuelle(r) Umgang r.m.

tegemoetkomend verkeer

Gegenverkehr r.m.

het ministerie van Verkeer en Waterstaat

das Ministerium für Verkehr und Wasserwirtschaft

het verkeer op straat

der Straßenverkehr

af·keer [ɑfker] RZ. r.m. geen l.mn.

afkeer

Abneigung r.ż.

ik heb een afkeer van hem

ich habe eine Abneigung gegen ihn

ik heb een afkeer van hem (sterker)

er ekelt mich an

met afkeer

mit Widerwillen