niderlandzko » niemiecki

ram·me·laar <rammelaar|s> [rɑməlar] RZ. r.m. (speelgoed)

half·jaar [hɑlfjar] RZ. r.n. geen l.mn.

ramp·za·lig <rampzalige, rampzaliger, rampzaligst> [rɑmpsaləx] PRZYM.

3. rampzalig (diep ongelukkig):

kroon·jaar <kroon|jaren> [kroɲjar] RZ. r.n.

proef·jaar <proef|jaren> [prufjar] RZ. r.n.

bouw·jaar <bouw|jaren> [bɑujar] RZ. r.n.

leer·jaar <leer|jaren> [lerjar] RZ. r.n.

voor·jaar <voor|jaren> [vorjar] RZ. r.n.

wijn·jaar <wijn|jaren> [wɛiɲjar] RZ. r.n.

prak·tijk·jaar <praktijk|jaren> [prɑktɛɪkjar] RZ. r.n.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski