Tłumaczenia dla hasła „stationscheffin“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

sta·ti·ons·chef [sta(t)ʃɔnʃɛf]

stationschef [[o. stɑsjɔnʃɛf]] stationschef|s RZ. r.m.:

stationschef

Bahnhofsvorsteher r.m.

stationschef

Bahnhofsvorstand r.m. austr.

sta·ti·ons·ge·bouw [sta(t)ʃɔnsxəbɑu]

stationsgebouw [[o. stɑsjɔnsxəbɑu]] stationsgebouw|en RZ. r.n.:

stationsgebouw

Bahnhofsgebäude r.n.

sta·ti·o·ne·ren [sta(t)ʃɔnerə(n)]

stationeren

einsetzen

stationeren mil.

stationieren

waar is die ambtenaar gestationeerd?

wo ist der Beamte eingesetzt?

kruisraketten stationeren

Marschflugkörper stationieren

sta·ti·o·nair [staʃonɛːr] PRZYM.

1. stationair (ongewijzigd):

stationair

gleich bleibend

stationair

stabil

stationaire bevolking

stabile Bevölkerung r.ż.

de ziektetoestand blijft stationair

der Krankheitszustand bleibt unverändert

2. stationair:

stationair (op de plaats blijvend: van automotor)

im Leerlauf

stationair (op de plaats blijvend: van machines)

fest

sta·tion·car <stationcar|s> [steʃənkɑːr] RZ. r.m.

stationcar

Kombi r.m.

stationcar

Kombiwagen r.m.

sta·tisch <statische, statischer, meest statisch> [statis] PRZYM.

statisch

statisch

statische belasting/elektriciteit/druk

statische Belastung/Elektrizität/statischer Auftrieb

sta·tig·heid RZ. r.ż. geen l.mn.

statigheid (deftigheid, voornaamheid)

Würde r.ż.

statigheid (plechtstatigheid, plechtigheid)

Feierlichkeit r.ż.