niderlandzko » niemiecki

ver·toe·ven <vertoefde, h. vertoefd> [vərtuvə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ver·to·nen2 <vertoonde, h. vertoond> [vərtonə(n)] CZ. cz. przech.

1. vertonen (doen blijken, zien):

2. vertonen (een voorstelling geven):

ver·tol·ken <vertolkte, h. vertolkt> [vərtɔlkə(n)] CZ. cz. przech.

2. vertolken (tot uitdrukking brengen):

ver·to·ning <vertoning|en> [vərtonɪŋ] RZ. r.ż.

1. vertoning (het vertonen, vertoond worden):

Zeigen r.n.
Vorführung r.ż.

2. vertoning (wat vertoond wordt):

Schau r.ż.
Schauspiel r.n. r.ż.

ver·tol·ker <vertolker|s> [vərtɔlkər] RZ. r.m. (uitbeelden)


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski