Tłumaczenia dla hasła „bewoonde“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

be·ˈwoh·nen CZ. cz. przech.

bewohnen

bewonen

be·ˈwen·den CZ. cz. nieprzech.

es bei etw bewenden lassen

het bij iets laten

es mit etw bewenden lassen selten

het bij iets laten

be·ˈwan·dert [bəˈvandɐt] PRZYM.

bewandert

goed thuis

bewandert

ervaren

bewandert

onderlegd

be·ˈwun·dern CZ. cz. przech.

bewundern

bewonderen

Be·ˈwoh·ner(in) <Bewohners, Bewohner> [bəˈvoːnɐ] RZ. r.m.(r.ż.)

Bewohner(in)

bewoner(bewoonster) r.m. (r.ż.)

be·ˈwog [bəˈvoːk] CZ.

bewog 3. pers l.poj. cz. prz. von bewegen¹, bewegen², bewegen³

Zobacz też bewegen , bewegen , bewegen

be·ˈwe·gen³ [bəˈveːgn̩] CZ. cz. zwr.

bewegen

bewegen

bewegen

zich bewegen

bewegen

zich verroeren

ich möchte mich noch etwas bewegen

ik zou nog eventjes mijn benen willen strekken

be·ˈwe·gen² <bewog, bewogen> [bəˈveːgn̩] CZ. cz. przech. (überreden)

bewegen

bewegen

bewegen

overhalen

be·ˈwe·gen¹ [bəˈveːgn̩] CZ. cz. przech.

bewegen

bewegen

das hat mich schmerzlich bewegt

dat heeft me pijnlijk getroffen

etw von der Stelle bewegen

iets verplaatsen

be·ˈwog·en CZ.

bewogen im. cz. przeszł. von bewegen¹, bewegen², bewegen³

Zobacz też bewegen , bewegen , bewegen

be·ˈwe·gen³ [bəˈveːgn̩] CZ. cz. zwr.

bewegen

bewegen

bewegen

zich bewegen

bewegen

zich verroeren

ich möchte mich noch etwas bewegen

ik zou nog eventjes mijn benen willen strekken

be·ˈwe·gen² <bewog, bewogen> [bəˈveːgn̩] CZ. cz. przech. (überreden)

bewegen

bewegen

bewegen

overhalen

be·ˈwe·gen¹ [bəˈveːgn̩] CZ. cz. przech.

bewegen

bewegen

das hat mich schmerzlich bewegt

dat heeft me pijnlijk getroffen

etw von der Stelle bewegen

iets verplaatsen