niderlandzko » niemiecki

ver·smel·ten1 <versmolt, i. versmolten> [vərsmɛltə(n)] CZ. cz. nieprzech. (in elkaar over-, opgaan)

ge·smol·ten CZ.

gesmolten volt. deelw. van smelten¹, smelten²

Zobacz też smelten , smelten

smel·ten2 <smolt, h. gesmolten> [smɛltə(n)] CZ. cz. przech.

2. smelten (laten fijnkoken):

ver·ma·ken <vermaakte, h. vermaakt> [vərmakə(n)] CZ. cz. przech.

2. vermaken (bij testament toewijzen):

3. vermaken (anders maken):

ver·ma·nen <vermaande, h. vermaand> [vərmanə(n)] CZ. cz. przech.

over·ma·ken <maakte over, h. overgemaakt> [ovərmakə(n)] CZ. cz. przech.

2. overmaken (opnieuw maken):

ver·man·nen <vermande zich, h. zich vermand> [vərmɑnə(n)] CZ. wk ww

vermannen zich vermannen:

over·man·nen <overmande, h. overmand> [ovərmɑnə(n)] CZ. cz. przech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski