Tłumaczenia dla hasła „armes“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

hak·mes <hakmes|sen> [hɑkmɛs] RZ. r.n.

1. hakmes (kapmes):

hakmes

Buschmesser r.n.

2. hakmes (slagersmes):

hakmes

Hackbeil r.n.

3. hakmes (keukengereedschap):

hakmes

Wiegemesser r.n.

kap·mes <kapmes|sen> [kɑpmɛs] RZ. r.n.

kapmes

Hackmesser r.n.

kapmes

Buschmesser r.n.

zak·mes <zakmes|sen> [zɑkmɛs] RZ. r.n.

zakmes

Taschenmesser r.n.

ar·rest <arrest|en> [ɑrɛst] RZ. r.n.

1. arrest (voorlopige vrijheidsberoving):

arrest

Haft r.ż.

arrest

polizeiliche(r) Gewahrsam r.m.

het huis van arrest

die Strafvollzugsanstalt

2. arrest (krijgstuchtelijke straf):

arrest

Arrest r.m.

drie dagen arrest

drei Tage Arrest

3. arrest (beslaglegging):

arrest

Sicherstellung r.ż.

4. arrest (uitspraak van gerechtshof):

arrest

Urteil r.n.

bij arrest van 18 april 1984

laut Urteil vom 18. April 1984

mar·mer <marmer|s> [mɑrmər] RZ. r.n.

marmer

Marmor r.m.

Carrarisch marmer

carrarischer Marmor

war·men <warmde, h. gewarmd> [wɑrmə(n)] CZ. cz. przech.

warmen

(er)wärmen

zijn handen warmen

sich C. die Hände wärmen

ar·moe [ɑrmu] RZ. r.ż.

het is er armoe troef

es herrscht dort große Not

van armoe zijn we maar naar bed gegaan

dann sind wir eben ins Bett gegangen

arm¹ <arm|en> [ɑrm] RZ. r.m.

1. arm (ledemaat):

arm

Arm r.m.

zij liepen arm aan/in arm

sie gingen untergehakt/Arm in Arm

een advocaat in de arm nemen

sich C. einen Rechtsanwalt nehmen

lange armen hebben przen.

einen langen Arm haben

met open armen ontvangen przen.

mit offenen Armen empfangen

2. arm (mouw):

arm

Ärmel r.m.

3. arm (ledemaat bij dieren):

arm

Vorderbein r.n.

4. arm (leuning van een zitmeubel):

arm

Armlehne r.ż.

5. arm (uitstekend deel waar iets aan kan hangen):

arm

Arm r.m.

de arm van een balans

der Arm einer Waage

6. arm (afsplitsing van een rivier, een weg):

arm

Seitenarm r.m.

de sterke arm

der Arm des Gesetzes

Ar·meens [ɑrmeːns] PRZYM.

Armeens

armenisch

ar·me·lui [ɑrməlœy] RZ. l.mn.

armelui

arme Leute l.mn.

armelui

Arme(n) l.mn.

ar·moe·de [ɑrmudə] RZ. r.ż. geen l.mn.

armoede

Armut r.ż.

schrijnende armoede

drückende Armut r.ż.

stille armoede

schamhaft verborgene [o. stille] Armut r.ż.

tot armoede vervallen

in Not geraten

vergulde armoede

glänzende(s) Elend r.n.

dreu·mes <dreumes|en> [drøməs] RZ. r.m.

dreumes

Knirps r.m.

ar·tiest <artiest|en> [ɑrtist] RZ. r.m.

1. artiest:

artiest (uitvoerend kunstenaar)

Künstler r.m.

artiest (toneelspeler)

Akteur r.m.

2. artiest (circusartiest):

artiest

Artist r.m.