W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „doorsnijdt“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

door·ˈsnij·den: czasownik
door·sne·de: rzeczownik
door·start: rzeczownik
door·slik·ken: czasownik
door·stik·ken: czasownik
door·slag: rzeczownik
door·slaan: czasownik
door·staan: czasownik
door·slaand: przymiotnik i przysłówek
door·sla·pen: czasownik
door·spe·len: czasownik
ˈdoor·ste·ken: czasownik
ˈdoor·sto·ten: czasownik
door·schie·ten: czasownik
door·schui·ven: czasownik

Widzisz podobne wyniki: doorsnijden , doorsnede , doorstart , doorstikken , doorslikken , doorschuiven , doorschieten , doorstoten , doorsteken , doorspelen , doorslapen , doorslaand , doorstaan , doorslaan i doorslag

door·ˈsnij·den¹ <doorsneed, h. doorsneden> [dorsnɛidə(n)] CZ. cz. przech.

doorsnijden

doorsnijden

doorsnijden

door·sne·de <doorsnede|s, doorsnede|n> [dorsnedə] RZ. r.ż.

1. doorsnede (snijvlak):

Schnitt r.m.

Schnittfläche r.ż.

2. doorsnede (denkbeeldig vlak):

Durchschnitt r.m.

3. doorsnede (tekening):

Durchschnitt r.m.

Schnitt r.m.

horizontale doorsnede

Querschnitt r.m.

een doorsnede van een kubus maken

einen Würfel im Schnitt darstellen

4. doorsnede (middellijn):

Durchmesser r.m.

5. doorsnede (gemiddeld):

Durchschnitt r.m. kein l.mn.

in doorsnee

im Durchschnitt

in doorsnee

im Schnitt pot.

door·start <doorstart|s> [dorstɑrt] RZ. r.m.

1. doorstart (manoeuvre):

Durchstart r.m.

Durchstarten r.n.

2. doorstart (start):

Neuanfang r.m.

neue(r) Start r.m.

door·slik·ken <slikte door, h. doorgeslikt> [dorslɪkə(n)] CZ. cz. przech.

doorslikken

hinunterschlucken

doorslikken

herunterschlucken

door·stik·ken <stikte door, h. doorgestikt> [dorstɪkə(n)] CZ. cz. przech.

doorstikken

door·slag <doorslag|en> [dorslɑx] RZ. r.m.

1. doorslag (het doorslaan van een balans):

Ausschlag r.m.

dat geeft de doorslag przen.

das gibt den Ausschlag

2. doorslag (afschrift, kopie):

Durchschlag r.m.

Durchschrift r.ż.

3. doorslag:

doorslag (het ergens doorheen dringen)

Durchschlag r.m.

doorslag (wapens)

Durchschlagskraft r.ż.

4. doorslag (drevel):

Durchschlag r.m.

5. doorslag (overwicht, vergoeding voor indrogen):

Gutgewicht r.n.

door·slaan¹ <sloeg door, h. doorgeslagen> [dorslan] CZ. cz. przech.

1. doorslaan (door slaan breken, delen):

een muur doorslaan

eine Wand durchbrechen

2. doorslaan (drevelen):

een spijker doorslaan

einen Nagel durch etw durchschlagen

door·staan <doorstond, h. doorstaan> [dorstan] CZ. cz. przech.

standhalten +C.

de proef doorstaan

die Probe bestehen

de tijd doorstaan

die Zeit überdauern

de toets der kritiek doorstaan

der Kritik standhalten

de vergelijking met iem/iets doorstaan

den Vergleich mit jdm/etw aushalten

door·slaand [dorslant] PRZYM.

een doorslaand succes

ein durchschlagender Erfolg

door·sla·pen <sliep door, h. doorgeslapen> [dorslapə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. doorslapen (verder slapen):

2. doorslapen (slapend doorbrengen):

de dag doorslapen

den Tag durchschlafen

door·spe·len¹ <speelde door, h. doorgespeeld> [dorspelə(n)] CZ. cz. przech.

1. doorspelen (ten einde toe spelen):

2. doorspelen (aan iem toespelen):

doorspelen SPORT

ˈdoor·ste·ken <stak door, h. doorgestoken> [dorstekə(n)] CZ. cz. przech.

1. doorsteken (door, in een opening brengen):

stecken durch +B.

2. doorsteken (een opening maken in):

doorgestoken kaart

eine abgekartete Sache

ˈdoor·sto·ten¹ <stootte door/stiet door, i. doorgestoten> [dorstotə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. doorstoten (voortgaan met stoten):

2. doorstoten (doordringen, oprukken):

doorstoten gesch.

doorstoten tot de kern van de zaak przen.

bis zum Kern der Sache vordringen

door·schie·ten¹ <doorschoot, h. doorschoten> [dorsxitə(n)] CZ. cz. przech.

1. doorschieten (doorboren):

doorschieten

doorschieten

mit Schüssen durchlöchern

2. doorschieten (boekwezen):

doorschieten

durchschießen spec.

een doorschoten boek

ein durchschossenes Exemplar

door·schui·ven¹ <schoof door, i. doorgeschoven> [dorsxœyvə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. doorschuiven (verder schuiven):

doorschuiven

doorschuiven

doorschuiven

2. doorschuiven (naar een andere plaats, positie gaan):

doorschuiven

doorschuiven

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski