Tłumaczenia dla hasła „formalen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

for·me·ren <formeerde, h. geformeerd> [fɔrmerə(n)] CZ. cz. przech.

1. formeren:

formeren (vormen, samenstellen)

bilden

formeren (opstellen)

formieren

een kabinet formeren

ein Kabinett bilden

2. formeren (scheppen):

formeren

erschaffen

3. formeren gesch.:

formeren

formieren

for·mu·le·ren <formuleerde, h. geformuleerd> [fɔrmylerə(n)] CZ. cz. przech.

formuleren

formulieren

formuleren (uitspreken)

artikulieren

iets kort (en raak) formuleren

etw auf eine einfache Formel bringen

for·mu·lier <formulier|en> [fɔrmylir] RZ. r.n.

formulier (stuk papier)

Formular r.n.

formulier adm.

Formblatt r.n.

formulier adm.

Vordruck r.m.

fijn·ma·len <maalde fijn, h. fijngemalen> [fɛimalə(n)] CZ. cz. przech.

fijnmalen

zermahlen

fijnmalen

fein mahlen

for·ma·li·teit <formaliteit|en> [fɔrmalitɛit] RZ. r.ż.

1. formaliteit (uiterlijke vorm):

formaliteit

Formalität r.ż.

hieraan zijn allerlei formaliteiten verbonden

damit sind allerlei Formalitäten verbunden

2. formaliteit (plichtpleging):

formaliteit

Formalität r.ż.

formaliteit

Formsache r.ż.

formaliteit

Förmlichkeiten l.mn.

dit is zuiver een formaliteit

das ist eine reine Formsache

for·mat·te·ren <formatteerde, h. geformatteerd> [fɔrmɑterə(n)] CZ. cz. przech.

formatteren

formatieren

for·mu·le·ring <formulering|en> [fɔrmylerɪŋ] RZ. r.ż.

1. formulering:

formulering (bewoordingen)

Formulierung r.ż.

formulering (versie van een tekst)

Fassung r.ż.

2. formulering (het onder woorden brengen):

formulering

Formulierung r.ż.

for·ma·tie <formatie|s> [fɔrma(t)si] RZ. r.ż.

1. formatie (vorming):

formatie

Bildung r.ż.

boven de gewone formatie

über die Stammbelegschaft hinaus

boven de gewone formatie (ambtenaren)

außerplanmäßig

de formatie van het nieuwe kabinet

die Bildung des neuen Kabinetts

2. formatie (wijze van opstelling):

formatie

Formation r.ż.

formatie

Verband r.m.

in formatie vliegen

in Formation fliegen

3. formatie:

formatie mil., geol., muz.

Formation r.ż.

her·ha·len¹ <herhaalde, h. herhaald> [hɛrhalə(n)] CZ. cz. przech. (opnieuw doen, zeggen; nadoen)

herhalen

wiederholen

wil je mij deze zin even herhalen?

willst du diesen Satz mal wiederholen?

ver·ha·len¹ <verhaalde, h. verhaald> [vərhalə(n)] CZ. cz. przech. (zich schadeloosstellen)

verhalen

sich schadlos halten an +C.

de schade op iem verhalen

jdn für den Schaden aufkommen lassen

de kosten op iem verhalen

jdn für die Kosten verantwortlich machen

ver·ta·len <vertaalde, h. vertaald> [vərtalə(n)] CZ. cz. przech.

1. vertalen (in een andere taal overbrengen):

vertalen

übersetzen

vertalen

übertragen

een woord in het Duits vertalen

ein Wort ins Deutsche übersetzen

2. vertalen (weergeven in een andere vorm):

vertalen

übertragen

vertalen

umsetzen

het geleerde vertalen naar de praktijksituatie

das Gelernte in die Praxis umsetzen

for·ma·lis·me [fɔrmalɪsmə] RZ. r.n. geen l.mn.

formalisme

Formalismus r.m.

for·mi·da·bel <formidabele, formidabeler, formidabelst> [fɔrmidabəl] PRZYM.

formidabel

enorm

formidabel (geweldig)

gewaltig

formidabel (buitengewoon)

formidabel

droog·ma·len <maalde droog, h. drooggemalen> [droxmalə(n)] CZ. cz. przech.

droogmalen

entwässern