Tłumaczenia dla hasła „partizane“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

par·ti·zaan <parti|zanen> [pɑrtizan] RZ. r.m.

partizaan

Partisan r.m.

par·tij·gan·ger <partijganger|s> [pɑrtɛɪɣɑŋər] RZ. r.m.

partijganger

Parteigänger r.m.

par·ti·ci·pant <participant|en> [pɑrtisipɑnt] RZ. r.m.

participant

Teilhaber r.m.

de participanten in de zaak

die Geschäftsteilhaber l.mn.

par·ti·ci·pa·tie <participatie|s> [pɑrtisipa(t)si] RZ. r.ż.

participatie

Beteiligung r.ż.

participatie

Partizipation r.ż. form.

par·ti·eel [pɑr(t)ʃel]

partieel [[o. pɑrsjel]] PRZYM.:

partieel

partiell

partieel

teilweise

partieel

Teil-

partiële leerplicht

partielle Schulpflicht

een partiële obligatie

eine Teilschuldverschreibung

par·tij·dig <partijdige, partijdiger, partijdigst> [pɑrtɛidəx] PRZYM.

partijdig

parteiisch

partijdig jur.

befangen

een partijdig oordeel

ein parteiisches Urteil

een partijdig rechter

ein befangener Richter

par·tij·top <partijtop|pen> [pɑrtɛitɔp] RZ. r.m.

partijtop

Parteiführung r.ż.

par·ti·tuur <parti|turen> [pɑrtityr] RZ. r.ż.

partituur

Partitur r.ż.

par·ter·re <parterre|s> [pɑrtɛːrə] RZ. r.n. of r.m.

parterre

Parterre r.n.

part·time [pɑrtɑjm] PRZYM.

parttime

Teilzeit-

parttime (werk)

teilzeitbeschäftigt

hij volgt parttime onderwijs

er besucht eine Teilzeitschule

parttime werken

teilzeitbeschäftigt sein

par·tij <partij|en> [pɑrtɛi] RZ. r.ż.

1. partij (groep personen) ook pol.:

partij

Partei r.ż.

de communistische partij

die kommunistische Partei

de strijdende partijen

die streitenden Parteien

zich partij stellen jur.

Prozesspartei sein

voor iem partij trekken [o. kiezen ]

für jdn Partei ergreifen

partij zijn przen.

Partei sein

2. partij (onbepaalde hoeveelheid; huwelijkspartner; onderdeel van iets):

partij

Partie r.ż.

een partij bloembollen

eine Partie Blumenzwiebeln

een goede partij

eine gute Partie

de lichte partijen in het schilderij

die hellen Partien des Gemäldes

3. partij muz.:

partij

Part r.m.

partij

Stimme r.ż.

partij (alleen zang)

Partie r.ż.

4. partij:

partij (spel)

Partie r.ż.

partij (spel)

Spiel r.n.

partij (dobbelen enz.)

Runde r.ż.

zij heeft de partij gewonnen

sie hat die Partie gewonnen

5. partij (feest):

partij

Party r.ż.

een partijtje geven

eine Party geben

partij trekken van

Vorteile haben von

van de partij zijn

mit von der Partie sein