Tłumaczenia dla hasła „prettiger“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

pret·tig <prettige, prettiger, prettigst> [prɛtəx] PRZYM.

1. prettig:

prettig (aangenaam)

angenehm

prettig (gezellig)

gemütlich

prettige feestdagen!

frohe Feiertage!

het is prettig te horen dat …

es ist erfreulich zu hören, dass …

prettig kennis met u te maken

sehr erfreut!

een prettig mens

ein angenehmer Mensch

ik vind het werk prettig

die Arbeit macht mir Spaß

iets (niet) prettig vinden

etw nicht mögen

zich prettig voelen bij iets

sich wohl fühlen bei etw

prettig weekend!

schönes Wochenende!

prettig in de omgang zijn

umgänglich sein

2. prettig:

prettig (gemakkelijk)

gut

prettig (gerieflijk)

bequem

deze krant leest prettig

diese Zeitung liest sich gut

deze stoelen zitten prettig

diese Stühle sind bequem

pres·ti·ge [prɛstiːʒə] RZ. r.n. geen l.mn. form.

prestige

Prestige r.n.

prestige hebben

Ansehen genießen

pret·ma·ker <pretmaker|s> [prɛtmakər] RZ. r.m.

pretmaker

Spaßvogel r.m.

zes·ti·ger <zestiger|s> [sɛstəɣər] RZ. r.m.

zestiger

Sechziger r.m.

wet·ti·gen <wettigde, h. gewettigd> [wɛtəɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. wettigen:

wettigen (wettig maken: een kind)

legitimieren

wettigen (wettig maken: een akte)

für echt erklären

2. wettigen (rechtvaardigen):

wettigen

rechtfertigen

dat is door het gebruik gewettigd

der Brauch rechtfertigt das

dat wettigt de veronderstelling dat

das berechtigt zu der Annahme, dass

rei·zi·ger <reiziger|s> [rɛizəɣər] RZ. r.m.

reiziger

Reisende(r) r.m.

reiziger (passagier)

Fahrgast r.m.

reiziger (passagier in een vliegtuig)

Fluggast r.m.

pre·ten·tie <pretentie|s> [pretɛnsi] RZ. r.ż.

pretentie

Anmaßung r.ż.

veel pretenties hebben

sehr anmaßend sein

een gebouw zonder pretenties przen.

ein anspruchsloses Gebäude

vijf·ti·ger <vijftiger|s> [fɛiftəɣər] RZ. r.m.

vijftiger

Fünfziger r.m. pot.

vijftiger

Mann r.m. von etwa fünfzig Jahren

pre·ten·de·ren <pretendeerde, h. gepretendeerd> [pretɛnderə(n)] CZ. cz. przech.

pretenderen

behaupten

pretenderen

prätendieren form.

pre·ten·ti·eus <pretentieuze, pretentieuzer, meest pretentieus> [pretɛnʃøs] PRZYM.

pretentieus

anmaßend

pretentieus

prätentiös form.

ver·ste·vi·ger <versteviger|s> [vərstevəɣər] RZ. r.m.

versteviger

Festiger r.m.

pre·ten·dent <pretendent|en> [pretɛndɛnt] RZ. r.m.

pretendent

Anwärter r.m.

pretendent

Prätendent r.m. form.

pret·maak·ster RZ. r.ż.

pretmaakster forma żeńska od pretmaker

Zobacz też pretmaker

pret·ma·ker <pretmaker|s> [prɛtmakər] RZ. r.m.

pretmaker

Spaßvogel r.m.

ver·de·di·ger <verdediger|s> [vərdedəɣər] RZ. r.m.

1. verdediger:

verdediger (beschermer, voorstander)

Verteidiger r.m.

verdediger (mening)

Vertreter r.m.

2. verdediger:

verdediger (advocaat)

Verteidiger r.m.

verdediger (in strafzaken)

Strafverteidiger r.m.

3. verdediger (sport):

verdediger

Verteidiger r.m.

verdediger

Abwehrspieler r.m.

me·de·rei·zi·ger <medereiziger|s> [medərɛizəɣər] RZ. r.m.

medereiziger

Mitreisende(r) r.m.

over·wel·di·ger <overweldiger|s> [ovərwɛldəɣər] RZ. r.m.

overweldiger (veroveraar)

Eroberer r.m.

overweldiger (indringer)

Eindringling r.m.