W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „rijtjes“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

rij·les: rzeczownik
rij·ten: czasownik
rij·taks: rzeczownik
rij·toer: rzeczownik
krijt·je: rzeczownik
kist·jes: rzeczownik
rij·tijd: rzeczownik
rij·tuig: rzeczownik
net·jes: przymiotnik i przysłówek
Bart·jes: rzeczownik
moot·jes: rzeczownik
rij·ke: rzeczownik
rij·den: czasownik
rij·der: rzeczownik
rij·gen: czasownik
rij·men: czasownik
rij·mer: rzeczownik
rij·pen: czasownik
rij·weg: rzeczownik
rij·zen: czasownik

Widzisz podobne wyniki: kistjes , krijtje , rijtoer , rijtaks , rijten , rijles , rijdier , rijzen , rijweg , rijpen , rijmer , rijmen , rijgen , rijder , rijden , rijke , mootjes , Bartjes , netjes , rijtuig i rijtijd

rij·les <rijles|sen> [rɛilɛs] RZ. r.ż.

rijles (auto)

Fahrstunde r.ż.

rijles (paard)

Reitstunde r.ż.

rij·ten <reet, h. gereten> [rɛitə(n)] CZ. cz. przech.

rij·taks <rijtaks|en> [rɛɪtɑks] RZ. r.ż. belg.

Kraftfahrzeugsteuer r.ż.

rij·toer <rijtoer|en> [rɛɪtur] RZ. r.m.

Spazierfahrt r.ż.

rijtoer (te paard)

Spazierritt r.m.

rijtoer (te paard)

Ausritt r.m.

krijt·je <krijtje|s> [krɛicə] RZ. r.n.

Stück r.n. Kreide

Kreide r.ż.

Kreidestift r.m.

kist·jes [kɪʃəs, kɪscəs] RZ. l.mn.

Springerstiefel l.mn.

rij·tijd <rijtijd|en> [rɛitɛit] RZ. r.m.

Fahrzeit r.ż.

rij·tuig <rijtuig|en> [rɛitœyx] RZ. r.n.

1. rijtuig:

rijtuig (koets)

Wagen r.m.

rijtuig (paard en rijtuig)

Fuhrwerk r.n.

een open rijtuig

ein offener Wagen

2. rijtuig:

rijtuig (treinwagen)

Wagen r.m.

rijtuig (treinwagen)

Eisenbahnwagen r.m.

rijtuig (tramwagen)

Straßenbahnwagen r.m.

net·jes [nɛcəs] PRZYM.

1. netjes:

netjes (ordelijk)

netjes (hygiënisch)

dat staat netjes

das sieht ordentlich aus

2. netjes:

netjes (keurig)

netjes (keurig)

netjes (verzorgd)

fein

netjes schrijven

sauber schreiben

3. netjes (zoals het hoort):

iem netjes behandelen

jdn anständig behandeln

dat heeft hij netjes gedaan

das hat er schön gemacht

alles netjes opeten

alles schön aufessen

Bart·jes RZ. r.m.

Bartjes → Bartjens

Zobacz też Bartjens

Bart·jens [bɑrcə(n)s]

volgens Bartjens

nach Adam Riese

moot·jes [mocəs] RZ. l.mn.

iem aan mootjes hakken

jdn in die Pfanne hauen pot.

rij·ke <rijke|n> [rɛɪkə] RZ. r.m. en r.ż.

Reiche(r) r.ż. (r.m.)

rij·den¹ <reed, h. gereden> [rɛidə(n)] CZ. cz. przech.

rijden (vervoeren)

rijden (een rijdier)

rijden ((een auto) besturen)

rij·der <rijder|s> [rɛidər] RZ. r.m.

1. rijder (iem die in een voertuig rijdt):

Fahrer r.m.

2. rijder (ruiter):

Reiter r.m.

3. rijder (schaatser):

Schlittschuhläufer r.m.

rij·gen <reeg, h. geregen> [rɛiɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. rijgen (aan een snoer hechten):

iem aan de degen rijgen przen.

jdn mit dem Degen durchbohren

kralen [o. parels ] rijgen

Perlen auffädeln

2. rijgen (naaien):

3. rijgen (met een snoer vastmaken):

schoenen rijgen

Schuhe schnüren

4. rijgen (een band door een schuif trekken):

rij·men¹ <rijmde, h. gerijmd> [rɛimə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. rijmen (rijm hebben; verzen maken):

2. rijmen (rijm vormen):

deze woorden rijmen op elkaar

diese Wörter reimen sich

rij·mer RZ. r.m.

rijmer → rijmelaar

Zobacz też rijmelaar

rij·me·laar <rijmelaar|s> [rɛiməlar] RZ. r.m.

Reimschmied r.m. żart.

Versemacher r.m. pot.

Dichterling r.m. pot.

rijmelaar żart.

Verseschmied r.m. żart.

rij·pen¹ <rijpte, h. gerijpt> [rɛipə(n)] CZ. cz. bezosob. ww (rijp vertonen)

rij·weg <rijweg|en> [rɛiwɛx] RZ. r.m.

1. rijweg (weg):

Fahrbahn r.ż.

Fahrdamm r.m. połnocnoniem.

2. rijweg (oprijlaan):

Auffahrt r.ż.

rij·zen <rees, i. gerezen> [rɛizə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. rijzen (zich oprichten):

de haren rijzen mij te berge

mir sträuben sich die Haare

twijfel doen rijzen przen.

Zweifel aufkommen lassen

van zijn zetel rijzen

sich von seinem Sitz erheben

2. rijzen (een hogere positie innemen):

het land van de rijzende zon

das Land der aufgehenden Sonne

3. rijzen (omhooggaan):

4. rijzen (gisten, deeg):

5. rijzen:

rijzen (opwaarts hellen)

rijzen (oprijzen)

rijzen (oprijzen)

de toren rijst ten hemel

der Turm ragt in den Himmel hinein

zwroty:

er rijzen klachten (zich voordoen)

Klagen werden laut

toen rezen er moeilijkheden

es traten Schwierigkeiten auf

voor de geest rijzen

vor jds geistigem Auge erscheinen

de vraag rijst of …

es stellt sich die Frage, ob …

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski