niderlandzko » niemiecki

ge·daan1 [ɣədan] PRZYM.

1. gedaan:

gedaan (geëindigd)
gedaan (geëindigd)
gedaan (tijd)
het is met hem gedaan
het is met hem gedaan
het is gedaan met mijn geduld

3. gedaan econ.:

gedaan

ge·daan2 CZ.

gedaan volt. deelw. van doen², doen³

Zobacz też doen , doen , doen

doen3 <deed, h. gedaan> [dun] CZ. cz. przech.

6. doen (bereizen, bezichtigen):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski