Tłumaczenia dla hasła „verneinende“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ver·ne·men <vernam, h. vernomen> [vərnemə(n)] CZ. cz. przech.

1. vernemen (horen):

vernemen

vernehmen

2. vernemen (te weten komen):

vernemen

vernehmen

vernemen

erfahren

naar wij vernemen

dem Vernehmen nach

uit uw brief vernemen wij

Ihrem Brief entnehmen wir

ver·neu·ken <verneukte, h. verneukt> [vərnøkə(n)] CZ. cz. przech. pot.

verneuken (bedriegen)

bescheißen

verneuken (bedriegen)

verarschen

verneuken (foppen)

verscheißern

ver·zor·gen·de <verzorgende|n> [vərzɔrɣəndə] RZ. r.ż.

verzorgende

Pflegehelfer r.m.

verzorgende

Hilfspfleger r.m.

over·le·ven·de <overlevende|n> [ovərlevəndə] RZ. r.m. en r.ż.

overlevende

Überlebende(r) r.ż. (r.m.)

ver·klei·nen <verkleinde, h. verkleind> [vərklɛinə(n)] CZ. cz. przech.

1. verkleinen (kleiner maken):

verkleinen

verkleinern

op verkleinde schaal

in verkleinertem Maßstab

2. verkleinen:

verkleinen (verminderen)

verkleinern

verkleinen (waarde, aanzien)

schmälern

zijn aanzien verkleinen

sein Ansehen schmälern

de afstand verkleinen

den Abstand verkleinern

een breuk verkleinen wisk.

einen Bruch kürzen

ver·ne·de·ren <vernederde, h. vernederd> [vərnedərə(n)] CZ. cz. przech.

vernederen

erniedrigen

vernederen

demütigen

vernederen

herabwürdigen

zich voor iem vernederen

sich vor jdm erniedrigen

ver·nau·wen² <vernauwde, i. vernauwd> [vərnɑuwə(n)] CZ. cz. nieprzech. (nauwer worden)

vernauwen

(sich) verengen

vernauwen

enger werden

de weg vernauwt zich hier

die Straße verengt sich hier

ver·nie·len <vernielde, h. vernield> [vərnilə(n)] CZ. cz. przech.

vernielen

zerstören

vernielen (gewelddadig en/of moedwillig)

demolieren

vernielen (stukmaken ook)

kaputtmachen

een hek vernielen

einen Zaun demolieren

de kinderen vernielen hun speelgoed

die Kinder machen ihr Spielzeug kaputt

de stad werd door brand vernield

die Stadt wurde durch Brand zerstört

ver·noe·men <vernoemde, h. vernoemd> [vərnumə(n)] CZ. cz. przech.

vernoemen

(be)nennen nach

al mijn grootouders zijn vernoemd

die Enkel meiner Großeltern tragen deren Vornamen

een kind naar iem vernoemen

ein Kind nach jdm (be)nennen

ver·nieu·wen <vernieuwde, h. vernieuwd> [vərniwə(n)] CZ. cz. przech.

1. vernieuwen:

vernieuwen (moderniseren)

erneuern

vernieuwen (van gebouwen)

renovieren

een vernieuwende geest

ein erneuernder Geist

een vernieuwende geest (persoon ook)

ein Erneuerer

het onderwijs vernieuwen

das Bildungssystem reformieren

2. vernieuwen (vervangen):

vernieuwen

erneuern

vernieuwen

auswechseln

met vernieuwde krachten przen.

mit erneuten Kräften

ver·nis·sa·ge <vernissage|s> [vɛrnɪsaʒə] RZ. r.ż.

vernissage

Vernissage r.ż.

ver·nie·ti·gen <vernietigde, h. vernietigd> [vərnitəɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. vernietigen (verwoesten):

vernietigen

vernichten

vernietigen

zerstören

2. vernietigen (tenietdoen):

vernietigen

für nichtig erklären

vernietigen

annullieren form.

een vonnis vernietigen

ein Urteil für nichtig erklären

roe·pen·de <roepende|n> [rupəndə] RZ. r.m.

roepende

Rufer r.m.

een roepende in de woestijn przen.

ein Rufer in der Wüste

be·dien·de <bediende|n, bediende|s> [bədində] RZ. r.m. en r.ż.

1. bediende (iem in ondergeschikte betrekking):

bediende

Angestellte(r) r.ż. (r.m.)

de jongste bediende

der Lehrling

2. bediende (dienaar):

bediende

Diener r.m.

3. bediende (beambte):

bediende

Amtsdiener r.m.

bediende

Bedienstete(r) r.ż. (r.m.)