Tłumaczenia dla hasła „knaagt“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

knapp [knap] PRZYM.

1. knapp (gering):

knapp

krap

knapp

schaars

knapp

schraal

knapp

weinig

meine Zeit ist knapp (bemessen)

ik heb weinig tijd

und nicht zu knapp!

en geen klein beetje!

2. knapp (haarscharf):

knapp

krap

knapp auskommen

nauwelijks rondkomen

knapp(e) zwanzig Jahre alt

bijna twintig jaar oud

mit knapper (Mühe und) Not

op 't nippertje

3. knapp (nicht ganz):

knapp

niet helemaal

knapp

bijna

in einer knappen Stunde

in een klein uur

4. knapp (kurz):

knapp

vlak

knapp

dicht

knapp vor der Prüfung

vlak voor het examen

5. knapp (eng (sitzend)):

knapp

nauw(sluitend)

knapp

krap

6. knapp (gerafft):

knapp

bondig

knapp

kort

kurz und knapp

kort en bondig

Knast <Knast(e)s, Knäste[o. Knaste] > [knast, ˈknɛstə] RZ. r.m. pot.

Knast (Gefängnisstrafe) kein l.mn.:

Knast

gevangenisstraf

Knast schieben

in de bak zitten

be·ˈtagt [bəˈtaːkt] PRZYM.

betagt

bejaard

betagt

bedaagd

betagt

op jaren

be·ˈsagt¹ [bəˈzaːkt] PRZYM.

besagt

(reeds) genoemd

besagt

deze

ge·ˈwagt [gəˈvaːkt] PRZYM.

gewagt (kühn)

gewaagd

gewagt (freizügig)

gedurfd

gewagt (gefährlich)

riskant