Tłumaczenia dla hasła „musea“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

mu·se·ˈal [muzeˈaːl] PRZYM.

1. museal:

museal

museaal

museal

museum-

2. museal przen.:

museal

museumachtig

museal

museaal

ˈMu·se <Muse, Musen> [ˈmuːzə] RZ. r.ż.

Muse

muze

muss [ˈmʊs] CZ.

muss 3. pers l.poj. präs von müssen

Zobacz też müssen

ˈmüs·sen <muss, musste, gemusst> [ˈmʏsn̩] CZ. vb modal

müssen (notwendig sein)

moeten

müssen (brauchen)

(be)hoeven

Glück muss der Mensch haben! pot.

je moet maar boffen [o. geluk hebben] !

Glück muss der Mensch haben! pot.

zonder geluk vaart niemand wel!

man müsste viel Geld haben, dann …

men zou veel geld moeten hebben, dan …

das musste ja kommen!

dat moest gebeuren!

ich muss mal pot.

ik moet even (naar de wc)

er müsste denn (krank sein)

tenzij hij (ziek is)

es muss sein!

het moet (gebeuren)!

ˈmus·tern [ˈmʊstɐn] CZ. cz. przech.

1. mustern (eingehend betrachten):

mustern

onderzoekend [o. nauwkeurig] aankijken [o. bekijken]

mustern

monsteren

2. mustern (mit einem Muster versehen):

mustern

van een patroon voorzien

eine gemusterte Bluse

een bloes met een patroontje

3. mustern WOJSK. (inspizieren):

mustern

inspecteren

mustern

monsteren

4. mustern WOJSK. (prüfen):

mustern

keuren

ˈmurk·sen [ˈmʊrksn̩] CZ. cz. nieprzech. pot.

murksen

knoeien

murksen

prutsen

murksen

broddelen

Mu·ˈse·um <Museums, Museen> [muˈzeːʊm, -ˈzeːən] RZ. r.n.

Museum

museum r.n.

ˈmüs·sen <muss, musste, gemusst> [ˈmʏsn̩] CZ. vb modal

müssen (notwendig sein)

moeten

müssen (brauchen)

(be)hoeven

Glück muss der Mensch haben! pot.

je moet maar boffen [o. geluk hebben] !

Glück muss der Mensch haben! pot.

zonder geluk vaart niemand wel!

man müsste viel Geld haben, dann …

men zou veel geld moeten hebben, dan …

das musste ja kommen!

dat moest gebeuren!

ich muss mal pot.

ik moet even (naar de wc)

er müsste denn (krank sein)

tenzij hij (ziek is)

es muss sein!

het moet (gebeuren)!

Mus·ˈkat <Muskat(e)s, Muskate> [mʊsˈkaːt] RZ. r.m.

Muskat

(noot)muskaat

ˈMus·kel <Muskels, Muskeln> [ˈmʊskl̩] RZ. r.m.

Muskel

spier

ˈmuss·te [ˈmʊstə] CZ.

musste 3. pers l.poj. cz. prz. von müssen

Zobacz też müssen

ˈmüs·sen <muss, musste, gemusst> [ˈmʏsn̩] CZ. vb modal

müssen (notwendig sein)

moeten

müssen (brauchen)

(be)hoeven

Glück muss der Mensch haben! pot.

je moet maar boffen [o. geluk hebben] !

Glück muss der Mensch haben! pot.

zonder geluk vaart niemand wel!

man müsste viel Geld haben, dann …

men zou veel geld moeten hebben, dan …

das musste ja kommen!

dat moest gebeuren!

ich muss mal pot.

ik moet even (naar de wc)

er müsste denn (krank sein)

tenzij hij (ziek is)

es muss sein!

het moet (gebeuren)!

ˈMus·ter <Musters, Muster> [ˈmʊstɐ] RZ. r.n.

1. Muster:

Muster (Vorlage)

voorbeeld r.n.

Muster (Warenmuster)

model r.n.

Muster (Warenmuster)

patroon r.n.

als Muster dienen

als model dienen

2. Muster (Vorbild):

Muster

voorbeeld r.n.

Muster

toonbeeld r.n.

er ist ein Muster an Fleiß

hij is toonbeeld van vlijt

3. Muster MODA (Bemusterung):

Muster

patroon r.n.

Muster

dessin r.n.

Muster

schema r.n.

4. Muster (Warenmuster):

Muster

staal r.n.

Muster

monster r.n.

Muster ohne Wert veraltet

monster zonder waarde