niderlandzko » niemiecki

aar·de·werk [ardəwɛrk] RZ. r.n. geen l.mn.

2. aardewerk (gebakken aarde, klei):

Tonware r.ż.
Töpferware r.ż.

aar·de·don·ker [ardədɔŋkər] PRZYM.

be·wer·ken <bewerkte, h. bewerkt> [bəwɛrkə(n)] CZ. cz. przech.

2. bewerken (overreden):

3. bewerken (teweegbrengen):

mee·wer·ken <werkte mee, h. meegewerkt> [mewɛrkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. meewerken (samen aan iets werken):

af·wer·ken <werkte af, h. afgewerkt> [ɑfwɛrkə(n)] CZ. cz. przech.

na·wer·ken <werkte na, h. nagewerkt> [nawɛrkə(n)] CZ. cz. nieprzech. (zijn werking doen gevoelen)


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski