Tłumaczenia dla hasła „aarzelaar“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ha·ze·laar <hazelaar|s, haze|laren> [hazəlar] RZ. r.m.

hazelaar

Haselnussstrauch r.m.

mar·te·laar <martelaar|s, marte|laren> [mɑrtəlar] RZ. r.m.

martelaar

Märtyrer r.m.

aar·ze·len <aarzelde, h. geaarzeld> [arzələ(n)] CZ. cz. nieprzech.

aarzelen (schromen)

zögern

aarzelen (tussen meerdere mogelijkheden)

schwanken

na enig aarzelen

nach einigem Zögern

zonder aarzelen

ohne Zögern

een aarzelend schijnsel

ein zart schimmerndes Licht

aar·ze·ling <aarzeling|en> [arzəlɪŋ] RZ. r.ż.

aarzeling

Zögern r.n.

na vele aarzelingen

nach langem Zögern

gij·ze·laar <gijzelaar|s> [ɣɛizəlar] RZ. r.m.

1. gijzelaar (gegijzelde):

gijzelaar

Geisel r.ż.

2. gijzelaar (gijzelhouder):

gijzelaar

Geiselnehmer r.m.

puz·ze·laar <puzzelaar|s> [pʏzəlar] RZ. r.m.

puzzelaar (legpuzzels)

Puzzler r.m.

puzzelaar (denkpuzzels)

Rätselfreund r.m.

ma·ke·laar <makelaar|s, make|laren> [makəlar] RZ. r.m.

makelaar

Makler r.m.

makelaar (in onroerend goed)

Immobilienhändler r.m.

makelaar in effecten

Effektenmakler r.m.

hak·ke·laar <hakkelaar|s> [hɑkəlar] RZ. r.m.

hakkelaar

Stotterer r.m.

han·de·laar <handelaar|s, hande|laren> [hɑndəlar] RZ. r.m.

handelaar

Händler r.m.

handelaar

Kaufmann r.m.

handelaar

Kauffrau r.ż.

kan·de·laar <kandelaar|s, kande|laren> [kɑndəlar] RZ. r.m.

kandelaar

Kerzenleuchter r.m.

kandelaar

Kerzenständer r.m.