Tłumaczenia dla hasła „bewijskrachtige“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

be·wijs·kracht [bəwɛiskrɑxt] RZ. r.ż. geen l.mn.

bewijskracht

Beweiskraft r.ż.

bewijskracht hebben

beweiskräftig sein

be·krach·ti·gen <bekrachtigde, h. bekrachtigd> [bəkrɑxtəɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. bekrachtigen (officieel erkennen):

bekrachtigen

bekräftigen

2. bekrachtigen (bevestigen):

bekrachtigen

bekräftigen

bekrachtigen

bestätigen

ge·nees·krach·tig <geneeskrachtige, geneeskrachtiger, geneeskrachtigst> [ɣəneskrɑxtəx] PRZYM.

geneeskrachtig

heilkräftig

de geneeskrachtige plant

die Heilpflanze

veer·krach·tig <veerkrachtige, veerkrachtiger, veerkrachtigst> [verkrɑxtəx] PRZYM.

1. veerkrachtig (met veerkracht):

veerkrachtig

federnd

veerkrachtig

elastisch

2. veerkrachtig przen.:

veerkrachtig

lebenskräftig

veerkrachtig

vital

be·wijs·last <bewijslast|en> [bəwɛislɑst] RZ. r.m.

bewijslast

Beweislast r.ż.

krach·tig <krachtige, krachtiger, krachtigst> [krɑxtəx] PRZYM.

1. krachtig:

krachtig (met fysieke kracht)

kräftig

krachtig (met fysieke kracht)

kraftvoll

krachtig (met fysieke kracht)

stark

krachtig (met kracht uitgevoerd)

wuchtig

een krachtig applaus

starke(r) Beifall r.m.

met krachtige hand regeren przen.

mit starker Hand regieren

2. krachtig (met geestelijke, zedelijke kracht):

krachtig

kraftvoll

krachtig

energisch

een krachtige persoonlijkheid

eine kraftvolle Persönlichkeit

een krachtig protest

ein energischer Protest

3. krachtig (grote uitwerking hebbend):

krachtig

kräftig

krachtig

stark

krachtig

wirksam

een krachtig geneesmiddel

ein wirksames Heilmittel

een krachtige soep

eine kräftige Suppe

koop·krach·tig [kopkrɑxtəx] PRZYM.

koopkrachtig

kaufkräftig

be·krach·ti·ging <bekrachtiging|en> [bəkrɑxtəɣɪŋ] RZ. r.ż.

1. bekrachtiging (wettiging):

bekrachtiging

Bekräftigung r.ż.

2. bekrachtiging (bevestiging):

bekrachtiging

Bekräftigung r.ż.

bekrachtiging

Bestätigung r.ż.

3. bekrachtiging (uitgeoefende kracht):

bekrachtiging

Verstärkung r.ż.

be·las·ting·plich·ti·ge <belastingplichtige|n> [bəlɑstɪŋplɪxtəɣə] RZ. r.m. en r.ż.

belastingplichtige

Steuerpflichtige(r) r.ż. (r.m.)