niderlandzko » niemiecki

noor·den·wind <noordenwind|en> [nordə(n)wɪnt] RZ. r.m.

bor·deaux1 [bɔrdo] RZ. r.n. geen l.mn. (kleur)

oer·woud <oerwoud|en> [urwɑut] RZ. r.n.

1. oerwoud (bos):

Urwald r.m.

bor·den·war·mer <bordenwarmer|s> [bɔrdə(n)wɑrmər] RZ. r.m.

bor·der <border|s> [bɔːrdər] RZ. r.m.

Rabatte r.ż.

bor·des <bordes|sen> [bɔrdɛs] RZ. r.n.

1. bordes (verhoogde stoep):

Freitreppe r.ż.

2. bordes (trapportaal):

3. bordes (laadvloer):

Rampe r.ż.

bor·deel <bor|delen> [bɔrdel] RZ. r.n.

or·de·ning <ordening|en> [ɔrdənɪŋ] RZ. r.ż.

2. ordening (het regelen volgens voorschriften):

Regelung r.ż.
Regeln r.n.
Ordnen r.n.
Raumordnung r.ż.
Raumplanung r.ż.

3. ordening (het geordend-zijn):

Ordnung r.ż.

bo·ren1 <boorde, h. geboord> [borə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. boren (met een boor werken):

2. boren (door iets heen, in iets dringen):

3. boren (zich hoog verheffen):

4. boren (geluiden, licht, de blik):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski