Tłumaczenia dla hasła „buitenspeelster“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

te·gen·speel·ster <tegenspeelster|s> [teɣə(n)spelstər] RZ. r.ż.

tegenspeelster forma żeńska od tegenspeler

Zobacz też tegenspeler

te·gen·spe·ler <tegenspeler|s> [teɣə(n)spelər] RZ. r.m.

tegenspeler

Gegenspieler r.m.

mi·me·speel·ster RZ. r.ż.

mimespeelster forma żeńska od mimespeler

Zobacz też mimespeler

mime·spe·ler [mimspelər]

mimespeler [[o. miməspelər]] mimespeler|s RZ. r.m.:

mimespeler

Pantomime r.m.

bui·ten·spel [bœytə(n)spɛl] PRZYSŁ. geen l.mn.

buitenspel

im Abseits

buitenspel

abseits

buitenspel staan

im Abseits stehen

me·de·speel·ster RZ. r.ż.

medespeelster forma żeńska od medespeler

Zobacz też medespeler

me·de·spe·ler <medespeler|s> [medəspelər] RZ. r.m.

medespeler

Mitspieler r.m.

to·neel·speel·ster RZ. r.ż.

toneelspeelster forma żeńska od toneelspeler

Zobacz też toneelspeler

to·neel·spe·ler <toneelspeler|s> [tonelspelər] RZ. r.m.

1. toneelspeler (acteur):

toneelspeler

Schauspieler r.m.

2. toneelspeler (aansteller):

toneelspeler

Komödiant r.m.

toneelspeler

Schauspieler r.m.

bui·ten·slui·ten <sloot buiten, h. buitengesloten> [bœytə(n)slœytə(n)] CZ. cz. przech.

1. buitensluiten (niet binnenlaten):

buitensluiten

ausschließen

buitensluiten

aussperren

het zonlicht buitensluiten

das Sonnenlicht fernhalten

2. buitensluiten (niet laten meedoen; onmogelijk maken):

buitensluiten

ausschließen

speel·ster RZ. r.ż.

speelster forma żeńska od speler

Zobacz też speler

spe·ler <speler|s> [spelər] RZ. r.m.

1. speler (sportbeoefenaar):

speler

Spieler r.m.

speler

Akteur r.m. form.

2. speler (acteur, actrice):

speler

Schauspieler r.m.

speler

Akteur r.m. form.

3. speler (gezelschapsspel):

speler

Spieler r.m.

speler

Mitspieler r.m.

4. speler (gokker):

speler

Spieler r.m.

speler

Glücksspieler r.m.

5. speler (muzikant):

speler

Musikant r.m.

bui·ten·staan·der <buitenstaander|s> [bœytə(n)standər] RZ. r.m. en r.ż.

buitenstaander

Außenstehende(r) r.ż. (r.m.)

buitenstaander (leek)

Nichtfachmann r.m.

bui·ten·dienst <buitendienst|en> [bœytə(n)dinst] RZ. r.m.

buitendienst

Außendienst r.m.

prof·speel·ster RZ. r.ż.

profspeelster forma żeńska od profspeler

Zobacz też profspeler

prof·spe·ler <profspeler|s> [prɔfspelər] RZ. r.m.

profspeler

Profispieler r.m.

profspeler

Profi r.m.

bui·ten·spo·rig·heid <buitensporig|heden> [bœytə(n)sporəxhɛɪt] RZ. r.ż.

buitensporigheid

Ausschweifung r.ż.

buitensporigheid

Exzess r.m.

bui·ten·spo·rig <buitensporige, buitensporiger, buitensporigst> [bœytənsporəx] PRZYM.

buitensporig

übermäßig

buitensporig

unmäßig

buitensporig

maßlos

een buitensporig gedrag

ein extravagantes Benehmen

buitensporig hoge prijzen

unerschwingliche Preise

buitensporige schatten/ontwerpen

ungeheure Schätze/gigantische Entwürfe

bui·ten·st [bœytənst] PRZYM.

buitenst (twee)

äußere(r, s)

buitenst (meer dan twee)

äußerste(r, s)

bui·tens·lands [bœytə(n)slɑn(t)s] PRZYSŁ.

buitenslands

außer Landes

buitenslands

im Ausland

hij is buitenslands

er befindet sich außer Landes

bui·tens·huis [bœytənshœys] PRZYSŁ.

buitenshuis

außer Haus(e)

buitenshuis

auswärts

buitenshuis eten

auswärts essen

bezigheden buitenshuis hebbende

außer Haus tätig [o. beschäftigt]

bui·ten·schools [bœytə(n)sxols] PRZYM.

buitenschools

außerschulisch