Tłumaczenia dla hasła „fuseert“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

fu·se·lier <fuselier|s> [fyzəlir] RZ. r.m.

fuselier

Schütze r.m.

fuselier gesch.

Füsilier r.m.

fu·se·ren <fuseerde, i. gefuseerd> [fyzerə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. fuseren (samengaan (van bedrijven)):

fuseren

fusionieren

2. fuseren nat.:

fuseren

zusammenschmelzen

fuseren

verschmelzen

waterstofkernen fuseren bij hoge temperatuur

Wasserstoffkerne verschmelzen bei hohen Temperaturen miteinander

fu·sie <fusie|s> [fyzi] RZ. r.ż.

1. fusie (het samengaan van bedrijven):

fusie

Fusion r.ż.

fusie

Zusammenschluss r.m.

een fusie aangaan

fusionieren

een fusie van gemeenten

ein Zusammenschluss von Gemeinden

2. fusie (smelting, gieting):

fusie

Fusion r.ż.

fusie

Verschmelzung r.ż.

3. fusie nat.:

fusie

Fusion r.ż.

se·dert² [sedərt] SPÓJ.

sedert

seit(dem)

het gaat beter sedert hij hier is

es geht besser, seit(dem) er hier ist

des·sert <dessert|en, dessert|s> [dɛsɛːr, dɛsɛrt] RZ. r.n.

dessert

Dessert r.n.

dessert

Nachtisch r.m.

als dessert is er fruit

als Nachtisch gibt es Obst

snert [snɛrt] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. snert (erwtensoep):

snert

Erbsensuppe r.ż.

2. snert (larie):

snert

Quatsch r.m.

snert

Mist r.m.

3. snert (rotzooi):

snert

Mist r.m.