Tłumaczenia dla hasła „taalvaardigheidstoets“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

taal·vaar·dig·heid [talvardəxhɛit] RZ. r.ż. geen l.mn.

taalvaardigheid

Sprachfertigkeit r.ż.

vaar·dig·heid <vaardig|heden> [vardəxhɛit] RZ. r.ż.

1. vaardigheid:

vaardigheid (kunnen)

Können r.n.

vaardigheid (kunnen)

Fertigkeit r.ż.

vaardigheid (behendigheid)

Geschicklichkeit r.ż.

ambachtelijke vaardigheid

handwerkliche Geschicklichkeit r.ż.

zijn vaardigheid kwijtraken

aus der Übung kommen

technische vaardigheden

technische Fertigkeiten l.mn.

2. vaardigheid (vlugheid):

vaardigheid

Behändigkeit r.ż.

vaardigheid in het spreken

Redegewandtheit r.ż.

ho·vaar·dig·heid [hovardəxhɛɪt] RZ. r.ż. geen l.mn.

hovaardigheid

Hoffart r.ż. liter pej.

ba·sis·vaar·dig·heid <basis|vaardigheden> [bazɪsfardəxhɛɪt] RZ. r.ż.

basisvaardigheid

elementare Fertigkeiten l.mn.

hulp·vaar·dig·heid RZ. r.ż. geen l.mn.

hulpvaardigheid

Hilfsbereitschaft r.ż.

rij·vaar·dig·heid [rɛivardəxhɛit] RZ. r.ż. geen l.mn.

rijvaardigheid

Fahrtüchtigkeit r.ż.

kwaad·aar·dig·heid [kwatardəxhɛɪt] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. kwaadaardigheid:

kwaadaardigheid (nijdigheid)

Zorn r.m.

kwaadaardigheid (met gevoelsuitbarsting)

Wut r.ż.

2. kwaadaardigheid (schadelijkheid):

kwaadaardigheid

Bösartigkeit r.ż.