Tłumaczenia dla hasła „herumbinden“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

her·ˈaus·fin·den³ CZ. cz. zwr. niereg.

herausfinden

de weg [o. uitgang] vinden

her·ˈaus·win·den CZ. cz. zwr. niereg.

herauswinden

zich eruit draaien

ˈum·bin·den² CZ. cz. przech. niereg.

1. umbinden:

umbinden

ombinden

umbinden

omdoen

umbinden

aandoen

2. umbinden:

umbinden

anders [o. opnieuw] binden

her·ˈum·re·den CZ. cz. nieprzech.

1. herumreden pot. (belangloses Zeug reden):

herumreden

zwetsen

2. herumreden pot. (ausweichend reden):

herumreden

er omheen praten

ˈher·fin·den CZ. cz. nieprzech. niereg. pot.

herfinden

de weg hierheen vinden

her·ˈum·ir·ren CZ. cz. nieprzech. pot.

herumirren

ronddwalen

herumirren

ronddolen

herumirren

rondzwerven

her·ˈum·brül·len CZ. cz. nieprzech. pot.

herumbrüllen

maar zitten te schreeuwen

her·ˈum·bum·meln CZ. cz. nieprzech. pot.

herumbummeln (herumspazieren)

rondslenteren

herumbummeln (trödeln)

rondlummelen