Tłumaczenia dla hasła „opleidt“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈplei·te [ˈpl͜aitə] PRZYM.

1. pleite pot. (bankrott):

pleite

bankroet

pleite

failliet

pleite

op de fles

pleite sein

failliet [o. bankroet] zijn

2. pleite pot. żart. (blank sein):

pleite

blut

pleite

platzak

opu·ˈlent [opuˈlɛnt] PRZYM. podn.

opulent

opulent

opulent

weelderig

opulent

overvloedig

Kleid <Kleid(e)s, Kleider> [kl͜ait] RZ. r.n.

1. Kleid (Damenkleid):

Kleid

japon

Kleid

jurk

ein zweiteiliges Kleid

deux-pièces

2. Kleid (Bekleidungsstücke) l.mn.:

Kleid

kleren

Kleid

kleding

Kleid

kledij

die Kleider ablegen [o. abstreifen ]

zich uitkleden

die Kleider ablegen [o. abstreifen ]

zijn kleren uitdoen

3. Kleid podn. przen.:

Kleid

kleed r.n.

Kleider machen Leute przysł.

kleren maken de man

zu·ˈlei·de, zu ˈLei·de [ ͜tsuˈl͜aidə] PRZYSŁ.

jdm etw zuleide [o. zu Leide] tun

iem kwaad doen