Tłumaczenia dla hasła „verpoppen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ver·ˈtip·pen CZ. cz. przech. pot.

vertippen

verkeerd typen [o. aanslaan]

ver·ˈplap·pern CZ. cz. zwr. pot.

verplappern

zich verpraten

verplappern

z'n mond voorbijpraten

ver·ˈklap·pen CZ. cz. przech.

1. verklappen NAUT.:

verklappen spec.

lossen [o. storten] uit een klepbak [o. onderlosser]

2. verklappen NAUT. spec. (auf dem Meer):

verklappen

dumpen [o. storten] van afval

ˈauf·pop·pen [ˈ͜aufpɔpn̩] CZ. cz. nieprzech. INF.

aufpoppen (Fenster)

zich openen

ver·ˈpat·zen CZ. cz. przech. pot.

verpatzen

verknoeien

verpatzen

verprutsen

ver·ˈput·zen CZ. cz. przech.

1. verputzen (mit Putz versehen):

verputzen

berapen

verputzen

bepleisteren

2. verputzen pot. (aufessen):

verputzen

verorberen

3. verputzen pot. (vergeuden, verschenken):

verputzen

verkwisten

verputzen

opmaken

4. verputzen pot. SPORT (fertigmachen):

verputzen

inmaken

ver·ˈpa·cken CZ. cz. przech.

verpacken

verpakken

verpacken

inpakken

ver·ˈpas·sen CZ. cz. przech.

1. verpassen (zu spät sein für):

verpassen

missen

verpassen

te laat zijn voor

2. verpassen (versäumen):

verpassen

missen

verpassen

laten voorbijgaan

verpassen

verzuimen

3. verpassen pot. (aufzwingen):

verpassen

geven

verpassen

toedienen

jdm ein Ding verpassen

iem een dreun geven

jdm ein Ding verpassen

iem een lesje geven

ver·ˈpes·ten [fɛɐ̯ˈpɛstn̩] CZ. cz. przech. pej.

verpesten

verpesten

verpesten

bederven

ver·ˈpet·zen CZ. cz. przech. pot. pej. SZK.

verpetzen

verklikken

ver·ˈpla·nen CZ. cz. przech.

1. verplanen (falsch planen, falsch berechnen):

verplanen

verkeerd plannen [o. organiseren]

2. verplanen pot. (für etw vorsehen):

verplanen

(volgens plan) indelen

verplanen

volboeken

verplanen

plannen

ver·ˈpuf·fen CZ. cz. nieprzech.

1. verpuffen (plötzlich abbrennen):

verpuffen

(met een zachte knal) ontploffen [o. exploderen]

2. verpuffen przen. (ohne Wirkung bleiben):

verpuffen

geen effect sorteren

verpuffen

mislukken