Tłumaczenia dla hasła „Seitenwand“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

bui·ten·band <buitenband|en> [bœytə(n)bɑnt] RZ. r.m.

buitenband

Mantel r.m.

bui·ten·land [bœytə(n)lɑnt] RZ. r.n. geen l.mn.

1. buitenland (buiten de staatsgrenzen):

buitenland

Ausland r.n.

de handel met het buitenland

der Außenhandel

van [o. uit ] het buitenland terugkeren

aus dem Ausland zurückkehren

2. buitenland (buitendijks):

buitenland

Deichvorland r.n.

buitenland

Außendeich r.m.

tus·sen·wand <tussenwand|en> [tʏsə(n)wɑnt] RZ. r.m.

tussenwand

Zwischenwand r.ż.

tussenwand

Trennwand r.ż.

tussenwand

Scheidewand r.ż.

ach·ter·wand <achterwand|en> [ɑxtərwɑnt] RZ. r.m.

achterwand

Rückwand r.ż.

gei·ten·kaas [ɣɛitə(n)kas] RZ. r.m. geen l.mn.

geitenkaas

Ziegenkäse r.m.

bui·ten·wacht [bœytə(n)wɑxt] RZ. r.ż. geen l.mn.

buitenwacht

Außenstehende(n) l.mn.

buitenwacht

Außenwelt r.ż.

buitenwacht

Umwelt r.ż.

hij heeft het van de buitenwacht

er hat es von Außenstehenden

iets voor de buitenwacht verborgen houden

etw vor der Außenwelt versteckt halten

sei·zoen·werk RZ. r.n.

seizoenwerk → seizoenarbeid

Zobacz też seizoenarbeid

sei·zoen·ar·beid [sɛizunɑrbɛit] RZ. r.m. geen l.mn.

seizoenarbeid

Saisonarbeit r.ż.

klim·wand <klimwand|en> [klɪmwɑnt] RZ. r.m.

klimwand

Kletterwand r.ż.

rots·wand <rotswand|en> [rɔtswɑnt] RZ. r.m.

rotswand

Felswand r.ż.

rotswand (bergsport)

Wand r.ż.

een steile rotswand

eine Steilwand

schuif·wand <schuifwand|en> [sxœyfwɑnt] RZ. r.m.

schuifwand

Schiebewand r.ż.

schroot·jes·wand <schrootjeswand|en> [sxrocəswɑnt] RZ. r.m.

schrootjeswand

≈ holzverkleidete Wand r.ż.

bui·ten·waarts¹ [bœytə(n)warts] PRZYM. (naar buiten gericht)

buitenwaarts

auswärtsgerichtet

een buitenwaartse beweging

eine Auswärtsbewegung

bui·ten·wijk <buitenwijk|en> [bœytə(n)wɛik] RZ. r.ż.

buitenwijk

Außenbezirk r.m.

buitenwijk

Außenviertel r.n.

buitenwijk (voorstad)

Vorort r.m.

bui·ten·we·reld [bœytə(n)werəlt] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. buitenwereld (alles buiten het lichaam):

buitenwereld

Außenwelt r.ż.

buitenwereld

Umwelt r.ż.

van de buitenwereld afgesloten

von der Außenwelt abgeschnitten

2. buitenwereld (het grote publiek):

buitenwereld

Öffentlichkeit r.ż.

met het oog op de buitenwereld

mit Rücksicht auf die Öffentlichkeit

gei·ten·bok <geitenbok|ken> [ɣɛɪtə(n)bɔk] RZ. r.m.

geitenbok

Ziegenbock r.m.

sei·nen¹ <seinde, h. geseind> [sɛinə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. seinen RADIO:

seinen

funken

seinen (morse)

morsen

seinen (lichtsignalen)

blinken

met de ogen seinen

mit den Augen Zeichen geben

met vlaggen seinen

Flaggensignale geben

met vuurpijlen seinen

mit Raketen Signale geben

om hulp seinen RADIO

um Hilfe funken

2. seinen:

seinen (berichten afzenden: telegrafisch)

telegrafieren

seinen (berichten afzenden: via radio)

funken

seinen (berichten afzenden: via radio)

durch Funk übermitteln