Tłumaczenia dla hasła „doorsne“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

door·sne·de <doorsnede|s, doorsnede|n> [dorsnedə] RZ. r.ż.

1. doorsnede (snijvlak):

doorsnede

Schnitt r.m.

doorsnede

Schnittfläche r.ż.

2. doorsnede (denkbeeldig vlak):

doorsnede

Durchschnitt r.m.

3. doorsnede (tekening):

doorsnede

Durchschnitt r.m.

doorsnede

Schnitt r.m.

horizontale doorsnede

Querschnitt r.m.

een doorsnede van een kubus maken

einen Würfel im Schnitt darstellen

4. doorsnede (middellijn):

doorsnede

Durchmesser r.m.

5. doorsnede (gemiddeld):

doorsnede

Durchschnitt r.m. kein l.mn.

in doorsnee

im Durchschnitt

in doorsnee

im Schnitt pot.

door·nen [dornə(n)] PRZYM.

doornen

dornig

doornen

Dornen-

doorn <doorn|en, doorn|s> [dorn] RZ. r.m.

1. doorn (uitsteeksel aan een plant):

doorn

Dorn r.m.

dat is mij een doorn in het oog przen.

das ist mir ein Dorn im Auge

de doorn van een roos

der Rosendorn

2. doorn (struik, heester):

doorn

Dornbusch r.m.

3. doorn (uitsteeksel bij dieren):

doorn

Stachel r.m.

doos·je <doosje|s> [doʃə] RZ. r.n.

doosje (van papier, dun karton)

(kleine) Schachtel r.ż.

doosje (meestal rond)

(kleine) Dose r.ż.

een doosje lucifers

eine Schachtel Streichhölzer

ˈdoor·snij·den² <sneed door, h. doorgesneden> [dorsnɛidə(n)] CZ. cz. przech.

doorsnijden

durchschneiden

doorsnijden

zerschneiden

de banden met zijn familie doorsnijden przen.

alle verwandtschaftlichen Beziehungen abbrechen

door·dat [dordɑt] SPÓJ.

doordat

indem

doordat

dadurch dass

door·een [doren] PRZYSŁ.

dooreen

durcheinander

door·nat [dornɑt] PRZYM.

doornat

klitschnass

doornat

triefnass

iets doornat maken

etw durchnässen

doods <doodse, doodser, meest doods> [dots] PRZYM.

1. doods (akelig):

doods

unheimlich

een doodse stilte

eine Totenstille

2. doods (zonder leven):

doods

öde

doods

ausgestorben

een doodse indruk maken

tot wirken

3. doods (zonder kleur, uitdrukking):

doods

blass

doods

bleich

dooi·en <dooide, h. gedooid> [dojə(n)] CZ. cz. bezosob. ww

dooien

tauen

het dooit hard

es taut stark

dood·eng [dotɛŋ] PRZYM.

doodeng

unheimlich

doodeng

beängstigend

dood·moe [dotmu] PRZYM.

doodmoe

todmüde

doodmoe

sterbensmüde

doodmoe worden van dat lawaai

von dem Lärm entnervt werden

doop·sel <doopsel|s> [dopsəl] RZ. r.n.

doopsel

Taufe r.ż.

dorst¹ [dɔrst] RZ. r.m. geen l.mn. ook przen.

dorst

Durst r.m.

zijn dorst lessen

seinen Durst löschen

van de dorst vergaan

vor Durst vergehen

dor·sen <dorste, h. gedorst> [dɔrsə(n)] CZ. cz. przech.

dorsen

dreschen

dor·sten <dorstte, h. gedorst> [dɔrstə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. dorsten (begeren):

dorsten

dürsten nach +B.

naar wraak dorsten

nach Rache dürsten

2. dorsten (dorst voelen naar):

dorsten

dürsten nach +B.

dou·a·ne¹ [duwanə] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. douane (dienst):

douane

Zoll r.m.

2. douane (kantoor):

douane

Zollamt r.n.

door¹ [dor] PRZYSŁ.

1. door (als achterzetsel; een beweging):

door

durch +B. (… (hin)durch)

het kan ermee door przen.

es geht gerade so

hij liep de tuin door

er ging durch den Garten (durch)

2. door (als achterzetsel; het plaatsgevonden hebben van iets):

door

durch +B. … (hin)durch

wij zijn het bos door

wir haben den Wald hinter uns (gelassen)

3. door (als achterzetsel; gedurende):

door

hindurch +B.

door

über +B.

de hele dag door

den ganzen Tag über

aan één stuk door

in einem fort

4. door (na ‘onder’):

door

durch

zij lachte door haar tranen heen przen.

sie lachte durch ihre Tränen hindurch

5. door:

tussen de buien door (na ‘tussen’)

zwischen den Schauern

6. door orzecz.:

door

durch

mijn schoenen zijn door

meine Schuhe sind durch

door en door nat

durch und durch nass

ik begon hem door te krijgen

ich begann, ihn zu durchschauen