Tłumaczenia dla hasła „onaantastbaars“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

on·aan·tast·baar [ɔnantɑstbar] PRZYM.

onaantastbaar

unantastbar

on·aan·vaard·baar [ɔnanvardbar] PRZYM.

onaanvaardbaar

unannehmbar

tast·baar <tastbare, tastbaarder, tastbaarst> [tɑstbar] PRZYM.

1. tastbaar (voel-, grijpbaar):

tastbaar

greifbar

tastbaar

fühlbar

een tastbare duisternis przen.

eine greifbare Finsternis

2. tastbaar (duidelijk):

tastbaar

greifbar

tastbaar

handgreiflich

tastbare bewijzen

greifbare Beweise l.mn.

tastbare resultaten

handfeste Ergebnisse l.mn.

on·af·wijs·baar [ɔnɑfwɛɪzbar] PRZYM.

onafwijsbaar

unabweisbar

onafwijsbaar

unabweislich

onafwijsbaar (sterker; vooral m.b.t. rechten, eisen)

unabdingbar

een onafwijsbare eis

eine unabdingbare [o. unabweisbare] Forderung

on·aan·ge·tast [ɔnaŋɣətɑst] PRZYM.

1. onaangetast (ongeschonden):

onaangetast

verschont

2. onaangetast (in zijn geheel):

onaangetast

unangetastet

onaangetast

unberührt

3. onaangetast (ongebruikt):

onaangetast

unangetastet

on·aan·ge·naam <onaangename, onaangenamer, onaangenaamst> [ɔnaŋɣənam] PRZYM.

onaangenaam

unangenehm

onaangenaam (onverkwikkelijk)

unerfreulich

onaangenaam (gevolg, verrassing)

unliebsam

een onaangenaam karakter

ein unangenehmer Charakter

een onaangename situatie

eine unangenehme Lage

een onaangename verrassing

eine böse [o. unliebsame] Überraschung

ik vind het onaangenaam om u te storen

es ist mir unangenehm, Sie zu stören

on·aan·ge·daan [ɔnaŋɣədan] PRZYM.

onaangedaan

ungerührt

onaangedaan

unberührt

onaangedaan blijven bij deze ellende

unberührt von diesem Elend bleiben

aan·tas·ten <tastte aan, h. aangetast> [antɑstə(n)] CZ. cz. przech.

aantasten

angreifen

door houtworm aangetast

vom Holzwurm befallen

de huid niet aantastende middelen

hautverträgliche Mittel

iem in zijn eer/goede naam aantasten

jds Ehre antasten/jds guten Ruf schädigen

be·last·baar [bəlɑstbar] PRZYM.

1. belastbaar (belast kunnende worden):

belastbaar

belastbar

2. belastbaar (waarvan belasting mag worden geheven):

belastbaar

steuerpflichtig

on·af·zien·baar [ɔnɑfsimbar] PRZYM.

onafzienbaar (zeer (groot))

unübersehbar

onafzienbaar (zeer (groot))

unüberschaubar

onafzienbaar (te ver om te kunnen worden overzien)

endlos

een onafzienbare volksmenigte

eine unüberschaubare Volksmenge

onafzienbare weiden

endlose Weiden l.mn.