Tłumaczenia dla hasła „rbakje“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ge·bak·je <gebakje|s> [ɣəbɑkjə] RZ. r.n.

gebakje

Stück r.n. Kuchen

gebakje

Kuchen r.m.

gebakje (taartje)

Törtchen r.n.

gebakje (taartje)

Teilchen r.n.

gebakjes presenteren

Gebäck reichen

pak·je <pakje|s> [pɑkjə] RZ. r.n.

1. pakje (cadeautje):

pakje

Päckchen r.n.

2. pakje:

pakje (postpakket)

Päckchen r.n.

pakje (meer dan 2 kg)

Paket r.n.

3. pakje:

pakje (kleine verpakking)

Päckchen r.n.

pakje (kleine verpakking)

Packung r.ż.

pakje (gebundeld stapeltje)

Bündel r.n.

het pakje bankbiljetten

das Geldscheinbündel

een pakje boter

ein Päckchen Butter

in een pakje van tien (stuks)

in einer Zehnerpackung

een pakje sigaretten

eine Packung [o. Päckchen] Zigaretten

4. pakje (mantelpakje):

pakje

Kostüm r.n.

hak·je <hakje|s> [hɑkjə] RZ. r.n.

hakje

Absatzkick r.m.

hakje (trucje)

Hackentrick r.m.

haak·je <haakje|s> [hakjə] RZ. r.n.

1. haakje (teken):

haakje

Klammer r.ż.

haakje openen/sluiten

Klammer auf/Klammer zu

tussen (twee) haakjes

zwischen Klammern

tussen (twee) haakjes przen.

nebenbei bemerkt

iets tussen haakjes zetten

etw einklammern

vierkante/hoekige haakjes

eckige/spitze Klammern l.mn.

2. haakje (kleine haak):

haakje

Häkchen r.n.

kaak·je <kaakje|s> [kakjə] RZ. r.n.

kaakje

Keks r.m.

zaak·je <zaakje|s> [zakjə] RZ. r.n.

ik doe niet mee met dat zaakje

da mache ich nicht mit

z'n zaakje goed geregeld hebben form.

in geordneten Verhältnissen leben

z'n zaakje goed kennen

sein Geschäft verstehen

dat zaakje stinkt

die Sache stinkt

ik vertrouw het zaakje niet

das ist mir nicht geheuer

dat is een vies zaakje

das ist ein schmutziges Geschäft

hij heeft een voordelig zaakje gedaan

er hat einen guten Schnitt gemacht