Tłumaczenia dla hasła „boute“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈRou·te <Route, Routen> [ˈruːtə] RZ. r.ż.

Route

route

Route

koers

Route

richting

ˈLau·te <Laute, Lauten> [ˈl͜autə] RZ. r.ż.

Laute

luit

ˈStu·te [ˈʃtuːtə] RZ. r.ż. BIOL.

Stute

merrie

ˈBeu·te <Beute, Beuten> [ˈb͜ɔytə] RZ. r.ż.

Beute

buit

Beute schlagen

zich op de prooi werpen

ˈheu·te [ˈh͜ɔytə] PRZYSŁ.

1. heute (an diesem Tag):

heute

vandaag

heute

op deze dag

heute

heden

heute Abend

vanavond

heute früh

vanmorgen vroeg

es wird nicht heute und morgen geschehen

het zal zo'n vaart niet lopen

2. heute (heutzutage):

heute

vandaag

heute

tegenwoordig

heute

heden ten dage

die Frau von heute

de vrouw van deze tijd

heute oben, morgen unten przysł.

heden geëerd, morgen verneerd

heute mir, morgen dir przysł.

heden ik, morgen gij

ˈLeu·te [ˈl͜ɔytə] RZ. l.mn.

1. Leute (Menschen):

Leute

mensen

Leute

volk r.n.

Leute

lui

vor allen Leuten

in het openbaar

die feinen Leute

de hogere standen

die feinen Leute

de notabelen

noch einmal, dann sind wir geschiedene Leute!

nog één keer en dan is het uit tussen ons!

die jungen Leute

de jongelui

die jungen Leute

het jonge echtpaar

die kleine Leute

eenvoudige lui

etw kommt unter die Leute

iets wordt [o. raakt] bekend

etw unter die Leute bringen

iets bekendmaken

2. Leute pot. (Mitarbeiter):

Leute

personeel r.n.

3. Leute (Mannschaft):

Leute WOJSK., NAUT.

mannen

mit zehn Leuten

met tien man

4. Leute pot. (Familienangehörige):

Leute

familie(leden)

ich besuche meine Leute

ik ga bij mijn familie op bezoek

allen Leuten recht getan, ist eine Kunst, die niemand kann przysł.

effen is kwaad treffen

ˈMeu·te <Meute, Meuten> [ˈm͜ɔytə] RZ. r.ż. selten l.mn.

1. Meute ŁOW.:

Meute

meute

2. Meute pej. (Gruppe):

Meute

meute

Meute

horde

Meute

bende

ˈRau·te <Raute, Rauten> [ˈr͜autə] RZ. r.ż.

1. Raute MAT.:

Raute

ruit

Raute

rombus

2. Raute BOT.:

Raute

(wijn)ruit

3. Raute (Kartenspiel):

Raute

ruiten

4. Raute INF.:

Raute

hekje r.n.

Raute

matje

ˈBor·te <Borte, Borten> [ˈbɔrtə] RZ. r.ż.

Borte

rand

Borte

boordsel r.n.

Borte

galon r.m. of r.n.

ˈBo·te (Bo·tin) <Boten, Boten> [ˈboːtə] RZ. r.m. (r.ż.)

Bote (Bo·tin)

bode(koerierster) r.m. (r.ż.)

Bote (Bo·tin)

boodschapper(boodschap brengster) r.m. (r.ż.)

Bote (Bo·tin) przen.

voorbode r.m.

ˈou·ten² [ˈ͜autn̩] CZ. cz. zwr. pot.

outen

zich doen kennen (als)

outen

zich kenbaar maken (als)

outen

uitkomen voor