Tłumaczenia dla hasła „Anstands“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

aan·stonds [anstɔnts] PRZYSŁ.

aanstonds

(so)gleich

al aanstonds

von Anfang an

zo aanstonds

sogleich

Est·lands [ɛstlɑnds] PRZYM.

Estlands

estnisch

IJs·lands [ɛislɑnts] PRZYM.

IJslands

isländisch

het IJslands

das Isländische

acht·maands [ɑxtman(t)s] PRZYM.

achtmaands

achtmonatig

het achtmaands kindje

das Achtmonatskind

eer·ste·hands [erstəhɑn(t)s] PRZYM.

eerstehands

Neu-

eerstehands

neu-

eerstehands

aus erster Hand orzecz.

de eerstehands auto

der Neuwagen

ze heeft het eerstehands (gekocht)

sie hat es aus erster Hand (gekauft)

Let·lands [lɛtlɑnds] PRZYM.

Letlands

lettisch

Hol·lands <Hollandse, Hollandser, meest Hollands> [hɔlɑnts] PRZYM.

Hollands

holländisch

het Hollands

das Holländische

de Hollandse kaas

der Holländer (Käse)

Hollandse nieuwe

Matjeshering r.m.

Lap·lands [lɑplɑnts] PRZYM.

Laplands

lappländisch

Laplands

lappisch

on·der·hands [ɔndərhɑnts] PRZYM.

onderhands

unter der Hand

onderhands

privat

een onderhands akkoord

ein gütlicher Vergleich

het onderhandse huurcontract

der private Mietvertrag

onderhandse koop

der Privatkauf

onderhandse koop

der Kauf aus privater Hand

voors·hands [vorshɑnts] PRZYSŁ.

voorshands

vorderhand

voorshands

einstweilen

bui·tens·lands [bœytə(n)slɑn(t)s] PRZYSŁ.

buitenslands

außer Landes

buitenslands

im Ausland

hij is buitenslands

er befindet sich außer Landes

te·gen·stand·ster RZ. r.ż.

tegenstandster forma żeńska od tegenstander

Zobacz też tegenstander

te·gen·stan·der <tegenstander|s> [teɣə(n)stɑndər] RZ. r.m.

tegenstander

Gegner r.m.

tegenstander van iets zijn

ein Gegner von etw C. sein

tegenstander van atoomwapens

Kernwaffengegner r.m.

een verklaard tegenstander

ein erklärter Gegner

zich een tegenstander verklaren van

sich aussprechen gegen +B.

te·gen·stand [teɣə(n)stɑnt] RZ. r.m. geen l.mn.

tegenstand

Widerstand r.m.

(iem) tegenstand bieden

(jdm) Widerstand leisten

tegenstand ondervinden [o. ontmoeten ]

auf Widerstand B. stoßen