Tłumaczenia dla hasła „Elefanten“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

ele·gant <elegante, eleganter, elegantst> [eləɣɑnt] PRZYM.

elegant

elegant

ver·plan·ten <verplantte, h. verplant> [vərplɑntə(n)] CZ. cz. przech.

verplanten

verpflanzen

verplanten

umpflanzen

lan·ter·fan·ten <lanterfantte, h. gelanterfant> [lɑntərfɑntə(n)] CZ. cz. nieprzech. pot.

lanterfanten

bummeln

lanterfanten (leeglopen)

herumlungern

lanterfanten (rondhangen)

sich herumtreiben

lanterfanten (traag werken)

trödeln

staan/zitten te lanterfanten

herumstehen/herumsitzen

af·kan·ten <kantte af, h. afgekant> [ɑfkɑntə(n)] CZ. cz. przech.

1. afkanten:

afkanten (de scherpe kanten wegnemen)

abkanten

afkanten (schuin)

abschrägen

afkanten (rond)

abrunden

2. afkanten:

afkanten (handwerken: breiwerk)

abkette(l)n

afkanten (handwerken: stuk stof)

einsäumen

be·plan·ten <beplantte, h. beplant> [bəplɑntə(n)] CZ. cz. przech.

beplanten

bepflanzen

con·tan·ten [kɔntɑntə(n)] RZ. l.mn.

contanten

Kontanten l.mn.

contanten

Bargeld r.n.

contanten

Barmittel l.mn.

di·a·man·ten [dijamɑntə(n)] PRZYM.

1. diamanten (van diamant):

diamanten

diamanten

diamanten

diamant-

diamanten

Diamant-

2. diamanten (uiterst hard):

diamanten

diamanthart

3. diamanten form. (met diamanten bezet):

diamanten

diamanten

diamanten

diamantbesetzt

diamanten

Diamant-

de diamanten sieraden

der Diamantschmuck

de diamanten bruiloft

die diamantene Hochzeit

in·plan·ten <plantte in, h. ingeplant> [ɪmplɑntə(n)] CZ. cz. przech.

1. inplanten (in de grond zetten):

inplanten

einpflanzen

inplanten

eingraben in +B.

2. inplanten (passief; ingezet zijn):

inplanten

ansetzen

zijn haar is laag ingeplant

er hat einen tiefen Haaransatz

3. inplanten (op het hart drukken):

inplanten

einpflanzen

4. inplanten med.:

inplanten

einpflanzen

bij iem een nier inplanten

jdm eine Niere einpflanzen