niderlandzko » niemiecki

laag1 <lagen> [lax] RZ. r.ż.

2. laag (stand in de maatschappij):

laag
Schicht r.ż.
laag
Gesellschaftsschicht r.ż.

3. laag (geschut op een oorlogsschip):

laag
Breitseite r.ż.
de volle laag krijgen
die volle Ladung bekommen
de volle laag krijgen przen.
sein Fett (ab)kriegen [o. (ab)bekommen]
iem de volle laag geven przen.
jdn abkanzeln [o. herunterputzen]

laag2 <lage, lager, laagst> [lax] PRZYM.

2. laag (geluiden):

laag
tief
die viool is te laag gestemd
die Geige ist zu tief gestimmt
een toontje lager zingen przen.
kleinlaut werden

5. laag (gemeen):

laag
niedrig
laag
gemein
laag
niederträchtig
een lage daad begaan
eine schnöde [o. gemeine] Tat begehen

laag-bij-de-gronds [laɣbɛidəɣrɔnts] PRZYM.

Przykładowe zdania ze słowem laag

laag voor laag
schichtweise
de aandelen staan laag
die Aktien stehen schlecht
laag bij de grond przen.
abgeschmackt
de volle laag krijgen
die volle Ladung bekommen
laag boven de grond
in Bodennähe
een laag uitgesneden japon
ein tief ausgeschnittenes Kleid
een laag cijfer krijgen
eine schlechte Note bekommen
de dollar staat laag
der Dollar steht niedrig
het gas laag draaien
das Gas klein stellen
laag over iem spreken
abschätzig [o. abfällig] über jdn reden
een laag roest
eine Rostschicht
het hoog/laag getijde
das Tidehochwasser/Tideniedrigwasser
een laag aarde
eine Erdschicht
een laag sneeuw
eine Schneeschicht

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne