Tłumaczenia dla hasła „Gasseling“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

wis·se·ling <wisseling|en> [wɪsəlɪŋ] RZ. r.ż.

wisseling

Wechsel r.m.

bij de wisseling van het jaar

zum Jahreswechsel

een wisseling in het bestuur

ein Wechsel im Vorstand

in de wisseling der tijden

im Wandel der Zeiten

de wisseling van de wacht ook przen.

die Wachablösung

ge·se·ling <geseling|en> [ɣesəlɪŋ] RZ. r.ż. ook przen.

geseling

Geißelung r.ż.

af·de·ling <afdeling|en> [ɑvdelɪŋ] RZ. r.ż.

1. afdeling:

afdeling (deel van een geheel)

Abteilung r.ż.

afdeling (overheid)

Amt r.n.

afdeling (overheid)

Dezernat r.n.

afdeling (van een ziekenhuis)

Station r.ż.

afdeling (van een wetenschap)

Disziplin r.ż.

de financiële afdeling

die Finanzabteilung

de afdeling moordzaken

das Morddezernat

de afdeling personeelszaken

die Personalabteilung

de stedenbouwkundige afdeling

das Amt für Städtebau

de afdeling stoffen

die Stoffabteilung

2. afdeling gesch.:

afdeling

Verband r.m.

een afdeling politie

ein Polizeiaufgebot

3. afdeling scheepv.:

afdeling

≈ Flottenverband r.m.

af·wis·se·ling <afwisseling|en> [ɑfwɪsəlɪŋ] RZ. r.ż.

afwisseling

Abwechslung r.ż.

bij afwisseling

abwechselnd

vol afwisseling

abwechslungsreich [o. wechselvoll]

voor de afwisseling

zur Abwechslung

zonder enige afwisseling

ohne Abwechslung

af·ran·se·ling <afranseling|en> [ɑfrɑnsəlɪŋ] RZ. r.ż.

afranseling

Tracht r.ż.

afranseling

Prügel l.mn.

jaar·wis·se·ling <jaarwisseling|en> [jarwɪsəlɪŋ] RZ. r.ż.

jaarwisseling

Jahreswechsel r.m.

goede [o. prettige ] jaarwisseling!

einen guten Rutsch (ins neue Jahr)!

plot·se·ling¹ [plɔtsəlɪŋ] PRZYM.

plotseling

plötzlich

uit·wis·se·ling [œytwɪsəlɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

uitwisseling

Austausch r.m.

uitwisseling (vervanging)

Auswechs(e)lung r.ż.

de culturele uitwisseling

der Kulturaustausch

uitwisseling van krijgsgevangenen

Austausch von Kriegsgefangenen

ver·wis·se·ling <verwisseling|en> [vərwɪsəlɪŋ] RZ. r.ż.

1. verwisseling:

verwisseling (het verwisselen, verwisseld worden: ten opzichte van elkaar)

Auswechs(e)lung r.ż.

verwisseling (het verwarren)

Verwechs(e)lung r.ż.

verwisseling (het bij vergissing meenemen)

Vertauschung r.ż.

2. verwisseling (verandering, ruil):

verwisseling

Wechsel r.m.

verwisseling

Verwechs(e)lung r.ż.