Tłumaczenia dla hasła „abgefahren“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

age·ren <ageerde, h. geageerd> [aɣerə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ageren

agitieren

tegen iems verkiezing/plannen ageren

gegen jds Wahl/Pläne agitieren

ba·ren <baarde, h. gebaard> [barə(n)] CZ. cz. przech.

1. baren (ter wereld brengen):

baren

gebären

kinderen baren

Kinder gebären

2. baren (veroorzaken):

baren

bereiten

baren

erregen

dit baart mij kommer

das macht [o. bereitet] mir Kummer

opzien baren

Aufsehen erregen

beu·ren <beurde, h. gebeurd> [børə(n)] CZ. cz. przech.

beuren

kassieren

boe·ren <boerde, h. geboerd> [burə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. boeren (het boerenbedrijf uitoefenen):

boeren

die Landwirtschaft betreiben

goed boeren

ein erfolgreicher Landwirt sein

2. boeren (enig beroep, bedrijf uitoefenen):

boeren

wirtschaften

hij heeft goed geboerd dit jaar

er hat dieses Jahr gut gewirtschaftet

3. boeren (oprispen):

boeren

rülpsen

boeren form.

aufstoßen

ga·ren <garen|s> [ɣarə(n)] RZ. r.n.

garen

Garn r.n.

enkel garen

einfache(s) Garn r.n.

getwijnd garen

Zwirn r.m.

geen goed garen van iets kunnen spinnen przen.

aus etw C. nichts machen können

katoenen/zijden garen

Baumwoll-/Seidengarn r.n.

een klosje garen

eine Rolle Garn

met hem is het moeilijk garen te spinnen przen.

mit ihm ist nicht gut Kirschen essen

geu·ren <geurde, h. gegeurd> [ɣørə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. geuren (geur verspreiden):

geuren

duften

2. geuren (pronken):

geuren

prunken

geuren

prahlen