Tłumaczenia dla hasła „bestellnummer“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

be·stel·ler <besteller|s> [bəstɛlər] RZ. r.m.

1. besteller (bezorger):

besteller

Austräger r.m.

besteller

Bote r.m.

de besteller van Van Gend en Loos

der Fahrer von Van Gend en Loos

2. besteller (iem die goederen laat komen):

besteller

Besteller r.m.

be·stel·len <bestelde, h. besteld> [bəstɛlə(n)] CZ. cz. przech.

1. bestellen (laten komen):

bestellen

bestellen

bestellen

anfordern

2. bestellen:

bestellen (aan huis bezorgen)

zustellen

bestellen (vooral van post)

austragen

bestellen (per voertuig)

ausfahren

brieven bestellen

Briefe austragen [o. zustellen]

3. bestellen (reserveren):

bestellen

(vor)bestellen

in·bel·num·mer <inbelnummer|s> [ɪmbɛlnʏmər] RZ. r.n.

inbelnummer

Einwahlnummer r.ż.

be·stem·men <bestemde, h. bestemd> [bəstɛmə(n)] CZ. cz. przech.

bestemmen

bestimmen

bestemmen

vorsehen

te bestemder plaatse

an Ort und Stelle

net·num·mer <netnummer|s> [nɛtnʏmər] RZ. r.n.

netnummer

Vorwahl r.ż.

netnummer

Vorwahlnummer r.ż. spec.

be·wijs·num·mer RZ. r.n.

bewijsnummer → bewijsexemplaar

Zobacz też bewijsexemplaar

be·wijs·exem·plaar <bewijs|exemplaren> [bəwɛɪsɛksəmplar] RZ. r.n.

bewijsexemplaar

Belegexemplar r.n.

be·stel·ling <bestelling|en> [bəstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. bestelling (het thuisbezorgen):

bestelling

Lieferung r.ż.

bestelling

Zustellung r.ż.

2. bestelling (order):

bestelling

Bestellung r.ż.

bestelling

Anforderung r.ż.

bestelling

Auftrag r.m.

een bestelling doen

eine Bestellung aufgeben

volgens bestelling

auftragsgemäß

3. bestelling (bestelde goederen):

bestelling

Bestellung r.ż.

be·ste·len <bestal, h. bestolen> [bəstelə(n)] CZ. cz. przech.

bestelen

bestehlen

bestelen

beklauen pot.

be·stel·au·to <bestelauto|'s> [bəstɛlɑuto, bəstɛloto] RZ. r.m.

bestelauto

Lieferwagen r.m.

au·to·num·mer <autonummer|s> [ɑutonʏmər] RZ. r.n.

autonummer

Autonummer r.ż.

autonummer

polizeiliche(s) Kennzeichen r.n.

volg·num·mer <volgnummer|s> [vɔlxnʏmər] RZ. r.n.

1. volgnummer (nummer):

volgnummer

laufende Nummer r.ż.

2. volgnummer (papiertje):

volgnummer

Nummernzettel r.m.

een volgnummertje trekken

eine Nummer ziehen

zo·ne·num·mer <zonenummer|s> [zɔːnənʏmər] RZ. r.n. belg.

zonenummer

Vorwahl r.ż.

zonenummer

Vorwahlnummer r.ż.

zonenummer

Ortsnetzkennzahl r.ż. spec.

proef·num·mer <proefnummer|s> [prufnʏmər] RZ. r.n.

1. proefnummer:

proefnummer (proefaflevering)

Probenummer r.ż.

proefnummer (tijdschrift)

Probeheft r.n.

2. proefnummer (nulnummer):

proefnummer

Nullnummer r.ż.