Tłumaczenia dla hasła „bogenlänge“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

da·gen·lang [daɣə(n)lɑŋ] PRZYM.

dagenlang

tagelang

bij·lan·ge [bɛilɑŋə] PRZYSŁ.

bijlange (na) niet

bei Weitem nicht

uren·lang [yrə(n)lɑŋ] PRZYM.

urenlang

stundenlang

we·ken·lang [wekə(n)lɑŋ] PRZYM.

wekenlang

wochenlang

ja·ren·lang [jarə(n)lɑŋ] PRZYM.

jarenlang

langjährig

jarenlang

jahrelang

jarenlang

jahrelang

jarenlang

seit Jahren

na jarenlange afwezigheid

nach langjähriger Abwesenheit

hij heeft jarenlang zijn plicht trouw vervuld

er hat jahrelang treu seine Pflicht erfüllt

mor·gen·land [mɔrɣə(n)lɑnt] RZ. r.n. geen l.mn.

morgenland

Morgenland r.n.

me·lan·ge <melange|s> [melɑ̃ʒə] RZ. r.n. of r.m.

melange

Melange r.ż.

melange

Mischung r.ż.

een geurige melange

eine aromatische Mischung

bui·ten·lan·der <buitenlander|s> [bœytə(n)lɑndər] RZ. r.m.

buitenlander

Ausländer r.m.

bui·ten·land·se RZ. r.ż.

buitenlandse forma żeńska od buitenlander

Zobacz też buitenlander

bui·ten·lan·der <buitenlander|s> [bœytə(n)lɑndər] RZ. r.m.

buitenlander

Ausländer r.m.

bin·nen·lands [bɪnə(n)lɑnts] PRZYM.

binnenlands

inländisch

binnenlands

innerstaatlich

de binnenlandse handel

der Binnenhandel

de binnenlandse handel

der Inlandshandel

binnenlands nieuws

Nachrichten aus dem Inland

binnenlandse onlusten

innere(n) Unruhen l.mn.

de binnenlandse politiek

die Innenpolitik

een binnenlands telefoongesprek

ein Inlandsgespräch

Binnenlandse Zaken

das Innenministerium

bui·ten·lands [bœytə(n)lɑnts] PRZYM.

1. buitenlands:

buitenlands (uit het buitenland)

ausländisch

buitenlands (uit het buitenland)

Auslands-

buitenlands (met enige nadruk op het vreemde)

fremdländisch

buitenlandse arbeiders

Fremdarbeiter r.m.

2. buitenlands (het buitenland betreffend):

buitenlands

ausländisch

buitenlands

auswärtig

buitenlands

Auslands-

de buitenlandse pers

die Auslandspresse

de buitenlandse politiek

die Außenpolitik

de buitenlandse politiek

die auswärtige Politik

de minister van Buitenlandse Zaken

der Außenminister

de minister van Buitenlandse Zaken

der Minister des Äußeren

het ministerie van Buitenlandse Zaken

das Auswärtige Amt

Groen·lan·der <Groenlander|s> [ɣrunlɑndər] RZ. r.m.

Groenlander

Grönländer r.m.

Groen·land·se <Groenlandse|n> [ɣrunlɑndsə] RZ. r.ż.

Groenlandse forma żeńska od Groenlander

Zobacz też Groenlander

Groen·lan·der <Groenlander|s> [ɣrunlɑndər] RZ. r.m.

Groenlander

Grönländer r.m.

bo·gen¹ <boogde, h. geboogd> [boɣə(n)] CZ. cz. nieprzech.

bogen

sich rühmen

op iets kunnen bogen

sich einer Sache D. rühmen können

het instituut kan op een rijke traditie bogen

das Institut hat eine reiche Tradition aufzuweisen [o. vorzuweisen]

eeu·wen·lang [ewə(n)lɑŋ] PRZYM.

eeuwenlang

jahrhundertelang

Groen·land [ɣrunlɑnd] RZ. r.n. geen l.mn.

Groenland

Grönland r.n.

bui·ten·land [bœytə(n)lɑnt] RZ. r.n. geen l.mn.

1. buitenland (buiten de staatsgrenzen):

buitenland

Ausland r.n.

de handel met het buitenland

der Außenhandel

van [o. uit ] het buitenland terugkeren

aus dem Ausland zurückkehren

2. buitenland (buitendijks):

buitenland

Deichvorland r.n.

buitenland

Außendeich r.m.

bin·nen·land <binnenland|en> [bɪnə(n)lɑnt] RZ. r.n.

1. binnenland (het inwendige van een land):

binnenland

Binnenland r.n.

binnenland

Landesinnere r.n.

de binnenlanden van Afrika

das Binnenland von Afrika

2. binnenland (land binnen de grenzen):

binnenland

Inland kein l.mn.

3. binnenland (binnendijks land):

binnenland

Deichland kein l.mn.

Groen·lands [ɣrunlɑnds] PRZYM.

Groenlands

grönländisch

He·den·lands RZ. r.n. geen l.mn.

Hedenlands

moderne(s) Niederländisch