Tłumaczenia dla hasła „incassseren“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

in·cas·se·ren <incasseerde, h. geïncasseerd> [ɪŋkɑserə(n)] CZ. cz. przech.

1. incasseren:

incasseren (innen)

(ein)kassieren

incasseren (invorderen)

einziehen

2. incasseren (opvangen):

incasseren

kassieren

incasseren

einstecken

incasseren

hinnehmen

enkele klappen incasseren

ein paar Schläge kassieren

een nederlaag moeten incasseren

eine Niederlage hinnehmen müssen

in·cas·seer·der <incasseerder|s> [ɪŋkɑserdər] RZ. r.m.

incasseerder

Kassierer r.m.

in·car·ne·ren <incarneerde, h. geïncarneerd> [ɪŋkɑrnerə(n)] CZ. cz. przech.

incarneren

inkarnieren

in·cal·cu·le·ren <calculeerde in, h. ingecalculeerd> [ɪŋkɑlkylerə(n)] CZ. cz. przech.

incalculeren

einkalkulieren

in·te·res·se·ren¹ <interesseerde zich, h. zich geïnteresseerd> [ɪntərɛserə(n)] CZ. wk ww

interesseren zich interesseren (belangstelling tonen voor):

interesseren

sich interessieren für +B.

mas·se·ren <masseerde, h. gemasseerd> [mɑserə(n)] CZ. cz. przech.

masseren

massieren

pas·se·ren¹ <passeerde, h. gepasseerd> [pɑserə(n)] CZ. cz. przech.

1. passeren:

passeren (door-, overtrekken)

passieren

passeren (doortrekken)

durchqueren

passeren (overtrekken)

überqueren

de grens/een brug passeren

die Grenze/eine Brücke überschreiten [o. passieren]

de vijftig gepasseerd zijn przen.

die fünfzig überschritten haben

2. passeren:

passeren (voorbijgaan: inhalen)

überholen

passeren (voorbijgaan: rijdend, varend)

vorüberfahren

passeren (voorbijgaan: lopend)

vorübergehen

mag ik even passeren?

darf ich mal vorbei?

3. passeren (overslaan):

passeren

übergehen

iem passeren

jdn übergehen

zich gepasseerd voelen

sich übergangen fühlen

klas·se·ren¹ <klasseerde zich, h. zich geklasseerd> [klɑserə(n)] CZ. wk ww

klasseren zich klasseren SPORT:

klasseren

sich qualifizieren

de·clas·se·ren <declasseerde, h. gedeclasseerd> [deklɑserə(n)] CZ. cz. przech.

declasseren

deklassieren

re·clas·se·ren <reclasseerde, h. gereclasseerd> [reklɑserə(n)] CZ. cz. przech.

reclasseren

resozialisieren

reclasseren (bij voorwaardelijke straf)

bewähren

in·cas·se·rings·ver·mo·gen [ɪŋkɑserɪŋsfərmoɣə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

incasseringsvermogen

Stehvermögen r.n.

een groot incasseringsvermogen hebben

viel einstecken können