niderlandzko » niemiecki

even1 [evə(n)] PRZYM. (door twee deelbaar)

even2 [evə(n)] PRZYSŁ.

2. even (als versterkende bevestiging):

even
is me dat even slim!

3. even (een korte tijd):

even
even
even
het duurt nog wel even
ik ga even naar buiten
heel even

4. even (in korte tijd, met weinig moeite):

even
mal
gooi hem even de deur uit

5. even (nauwelijks):

even
maar even bewegen

zo-e·ven [zoevə(n)] PRZYSŁ.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski