niderlandzko » niemiecki

ge·le·gen1 <gelegener, gelegenst> [ɣəleɣə(n)] PRZYM.

1. gelegen (liggend, gesitueerd):

gelegen
gelegen
Rotterdam is gelegen aan de Maas
het huis was op een heuvel gelegen

ge·le·gen2 CZ.

gelegen volt. deelw. van liggen

Zobacz też liggen

lig·gen <lag, h. gelegen> [lɪɣə(n)] CZ. cz. nieprzech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski