niderlandzko » niemiecki

ster·ven1 <stierf, i. gestorven> [stɛrvə(n)] CZ. cz. bezosob. ww (vol zijn met)

ster·ven2 <stierf, i. gestorven> [stɛrvə(n)] CZ. cz. przech. (op de genoemde wijze overlijden)

ster·ven3 <stierf, i. gestorven> [stɛrvə(n)] CZ. cz. nieprzech.

2. sterven przen. (wegkwijnen):

sterven
(ab)sterben
het woord stierf op zijn lippen
das Wort erstarb ihm auf den Lippen

Przykładowe zdania ze słowem sterven

waardig sterven
mit Würde sterben
sterven aan een ziekte
an einer Krankheit sterben
sterven voor zijn tijd
zu jung sterben
een natuurlijke dood sterven
eines natürlichen Todes sterben
een stille dood sterven przen.
einschlafen
een zachte dood sterven
einen sanften [o. schönen] Tod haben
een gewelddadige dood sterven
eines gewaltsamen Todes sterben
op sterven liggen
im Sterben liegen
sterven van kou przen.
vor Kälte sterben
van ouderdom sterven
an Altersschwäche sterben
van honger sterven ook przen.
vor Hunger sterben
op sterven na dood zijn
in den letzten Zügen liegen
van kommer en verdriet sterven
sich zu Tode grämen
ik wil eerder sterven, dan dat doen
lieber sterbe ich, als das tun
te veel om te sterven, te weinig om te leven
zum Leben zu wenig, zum Sterben zu viel
te weinig om van te leven en te veel om te sterven
zum Leben zu wenig, zum Sterben zu viel

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne