niderlandzko » niemiecki

con·tem·pla·tief [kɔntɛmplatif] PRZYM.

tem·pe·ren <temperde, h. getemperd> [tɛmpərə(n)] CZ. cz. przech.

2. temperen (in de juiste verhouding mengen):

com·pli·ce·ren <compliceerde, h. gecompliceerd> [kɔmpliserə(n)] CZ. cz. przech.

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] CZ. cz. przech.

ont·slui·e·ren <ontsluierde, h. ontsluierd> [ɔntslœyərə(n)] CZ. cz. przech.

ren·te·nie·ren <rentenierde, h. gerentenierd> [rɛntənirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. rentenieren (van zijn rente leven):

2. rentenieren (niets uitvoeren):

kon·ter·feit·sel <konterfeitsel|s> [kɔntərfɛitsəl] RZ. r.n.

im·pli·ce·ren <impliceerde, h. geïmpliceerd> [ɪmpliserə(n)] CZ. cz. przech.

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

mon·te·ren <monteerde, h. gemonteerd> [mɔnterə(n)] CZ. cz. przech.

1. monteren (in elkaar zetten):

2. monteren (aan iets bevestigen):

3. monteren:

monteren FILM, foto.

4. monteren (opmaken, in orde brengen):

klon·te·ren <klonterde, i. geklonterd> [klɔntərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

dren·te·nie·ren <drentenierde, h. gedrentenierd> CZ. cz. nieprzech.

ko·pië·ren <kopieerde, h. gekopieerd> [kopijerə(n)] CZ. cz. przech.

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] CZ. cz. przech.

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

poei·e·ren CZ. cz. przech.

poeieren → poederen

Zobacz też poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] CZ. cz. przech.

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski