Tłumaczenia dla hasła „meelezer“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

mee·le·ven <leefde mee, h. meegeleefd> [melevə(n)] CZ. cz. nieprzech.

meeleven

mitempfinden

meeleven

mitfühlen

ik leef met u mee (m.b.t. iets vreugdevols)

ich freue mich mit Ihnen

ik leef met u mee (m.b.t. verdriet)

ich teile Ihren Kummer

meeleven met iems verdriet

jds Kummer teilen

zij is zeer meelevend

sie ist sehr mitfühlend

mee·lo·per <meeloper|s> [melopər] RZ. r.m.

meeloper

Mitläufer r.m.

ver·lie·zer <verliezer|s> [vərlizər] RZ. r.m.

verliezer

Verlierer r.m.

mee·lo·pen <liep mee, i. meegelopen> [melopə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. meelopen (vergezellen):

meelopen

mitgehen

meelopen

begleiten

ze loopt al lang mee in dit bedrijf przen.

sie ist schon lange in diesem Betrieb beschäftigt

2. meelopen (meedoen):

meelopen

mitmachen

het loopt hem (niet) mee

er hat (kein) Glück

le·zer <lezer|s> [lezər] RZ. r.m.

1. lezer (iem die leest):

lezer

Leser r.m.

2. lezer (voorlezer):

lezer

Lesende(r) r.m.

lezer

Vorleser r.m.

3. lezer ((deel van een) apparaat):

lezer

Leser r.m.

een optische lezer

ein Klarschriftleser

mee·de·len¹ <deelde mee, h. meegedeeld> [medelə(n)] CZ. cz. nieprzech. (deelhebben in)

meedelen

beteiligt sein an +C.

bree·zer <breezer|s> [briːzər] RZ. r.m.

breezer

Breezer r.m.

band·le·zer <bandlezer|s> [bɑntlezər] RZ. r.m.

bandlezer

Leser r.m.

mee·lij·den <leed mee, h. meegeleden> [melɛɪdə(n)] CZ. cz. nieprzech.

meelijden

mitleiden

mee·spe·len <speelde mee, h. meegespeeld> [mespelə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. meespelen (meedoen):

meespelen

mitspielen

2. meespelen (mede van invloed zijn):

meespelen

mitspielen

meespelen

mitwirken

verscheidene factoren hebben meegespeeld

da haben mehrere Faktoren eine Rolle gespielt

mee·voe·len <voelde mee, h. meegevoeld> [mevulə(n)] CZ. cz. przech.

meevoelen

mitempfinden

meevoelen

mitfühlen