Tłumaczenia dla hasła „onderwijscrisis“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

on·der·wij·ze·res <onderwijzeres|sen> [ɔndərwɛɪzərɛs] RZ. r.ż.

onderwijzeres forma żeńska od onderwijzer

Zobacz też onderwijzer

on·der·wij·zer <onderwijzer|s> [ɔndərwɛizər] RZ. r.m.

onderwijzer

Lehrer r.m.

onderwijzer (aan basisschool)

Grundschullehrer r.m.

on·der·wijs [ɔndərwɛis] RZ. r.n. geen l.mn.

1. onderwijs:

onderwijs (onderricht)

Unterricht r.m.

onderwijs (vorming)

Bildung r.ż.

onderwijs aan buitenlanders

Unterricht für Ausländer

buitengewoon onderwijs

Sonderschulunterricht r.m.

confessioneel onderwijs

konfessionelle(r) Unterricht r.m.

onderwijs geven (aan iem)

(jdm) Unterricht erteilen [o. geben]

hoger onderwijs univ.

Hochschulunterricht r.m.

hoger onderwijs (hbo)

Fachhochschulunterricht r.m.

onderwijs in informatica

Unterricht in Informatik

onderwijs in een vreemde taal

fremdsprachliche(r) Unterricht r.m.

onderwijs in (de) vreemde talen

Fremdsprachenunterricht r.m.

klassikaal onderwijs

Frontalunterricht r.m.

klassikaal onderwijs

Klassenunterricht r.m.

lager onderwijs

Grundschulunterricht r.m.

het middelbaar [o. voortgezet ] onderwijs

der Sekundarbereich

onderzoek en onderwijs

Forschung und Lehre

openbaar onderwijs

Unterricht an öffentlichen Schulen

onderwijs volgen

Unterricht bekommen

onderwijs voor volwassenen

Erwachsenenbildung r.ż.

2. onderwijs:

onderwijs (instellingen)

Unterrichtswesen r.n.

onderwijs (instellingen)

Bildungswesen r.n.

onderwijs (de scholen)

schulische(r) Bereich r.m.

bij het onderwijs zijn

im Schuldienst tätig sein

3. onderwijs (ministerie):

onderwijs

Kultusministerium r.n.

de afdeling onderwijs van een gemeente

das Schulamt

on·der·wij·zer <onderwijzer|s> [ɔndərwɛizər] RZ. r.m.

onderwijzer

Lehrer r.m.

onderwijzer (aan basisschool)

Grundschullehrer r.m.

re·ge·rings·cri·sis <regeringscrisis|sen, regerings|crises> [rəɣerɪŋskrizɪs] RZ. r.ż.

regeringscrisis

Regierungskrise r.ż.

on·der·wijl [ɔndərwɛil] PRZYSŁ.

onderwijl

unterdessen

onderwijl

währenddessen

on·der·wij·zen <onderwees, h. onderwezen> [ɔndərwɛizə(n)] CZ. cz. przech.

onderwijzen

unterrichten

onderwijzen

unterweisen form.

iem in een vreemde taal onderwijzen

jdn in einer Fremdsprache unterrichten

het onderwijzend personeel

die Lehrerschaft

het onderwijzend personeel (aan een bepaalde instelling ook)

der Lehrkörper